
Jurisprudentie
AU3178
Datum uitspraak2005-04-05
Datum gepubliceerd2005-09-28
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsLeeuwarden
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/34580
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-28
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsLeeuwarden
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/34580
Statusgepubliceerd
Indicatie
Tijdsverloop / contra-indicatie openbare orde / voorwaardelijke geldboete.
Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning in verband met tijdsverloop in de asielprocedure. Er is sprake van een contra-indicatie nu eiser is veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete. Artikel 3.77 Vb 2000 is niet van toepassing, nu sprake is van een ambtshalve beslissing. Dat het Gerechtshof heeft overwogen dat eiser een voorwaardelijke geldboete krijgt opgelegd omdat aannemelijk is dat een onvoorwaardelijke bestraffing voor verdachte een onevenredig nadeel meebrengt voor wat betreft zijn asielprocedure doet hieraan niet af, alleen al omdat deze procedure niet een asielvergunning maar een reguliere vergunning betreft. Beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 04/34580
uitspraak: 5 april 2005
U I T S P R A A K
inzake: A,
geboren op [...] 1966,
verblijvende te B,
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer 200.701.8942,
eiser,
gemachtigde: mr. M. Berg, advocaat te Amsterdam;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder.
1. PROCESVERLOOP
1.1 Op 11 februari 1999 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij besluit van 16 maart 2000 heeft verweerder de aanvraag kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen bij brief van 26 april 2000 bezwaar ingediend. Bij besluit van 12 juli 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000 in verband met tijdsverloop in de asielprocedure.
1.2 Bij brief van 8 augustus 2002 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het niet verlenen van de verblijfsvergunning regulier op grond van tijdsverloop in de asielprocedure.
1.3 Bij brief van eveneens 8 augustus 2002 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar in de asielprocedure. Bij uitspraak van 27 april 2004 heeft de rechtbank, nevenzittingsplaats Breda, dit beroep (onder nummer AWB 02/61186) ongegrond verklaard.
1.4 Bij besluit van 9 juli 2004 heeft verweerder het bezwaar tegen de niet verlening van een verblijfsvergunning regulier ongegrond verklaard.
1.5 Bij beroepschrift van 2 augustus 2004 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen dit besluit. De gronden van het beroep dateren van 26 augustus 2004. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 24 januari 2005. Eiser is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. MOTIVERING
Standpunten van partijen, zakelijk weergegeven en voorzover in geschil
2.1 Verweerder heeft het bestreden besluit doen steunen op de volgende overwegingen. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking "tijdsverloop in de asielprocedure", nu er sprake is van een contra-indicatie als benoemd in hoofdstuk C2/9.3 van de Vc 2000. Eiser is door het Gerechtshof van Leeuwarden bij uitspraak van 21 maart 2002 veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 250,= euro (met vervangende hechtenis voor de duur van vijf dagen) met een proeftijd van twee jaren. Het beleid uit hoofdstuk B1/2.2.4 Vc 2000 (eerste verblijfsaanvaarding) is niet van toepassing. Naar dit beleid wordt eerst gekeken indien het delict gepleegd is voorafgaand aan de asielaanvraag of na het verstrijken van de driejarentermijn. Het delict waaraan eiser schuldig is bevonden, is gepleegd tijdens de driejarentermijn. In artikel 3.77 , vijfde lid, Vb 2000 is neergelegd dat bij toepassing van het eerste lid, onder c (de vreemdeling is terzake van een misdrijf veroordeeld) een verdenking volstaat indien de aanvraag strekt tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het feit dat na drie jaar niet onherroepelijk is beslist op een aanvraag. Verweerder volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat volgens het beleid van B1/2.2.4 Vc 2000 een voorwaardelijke geldboete niet mag worden tegengeworpen bij een aanvraag zoals eiser die heeft ingediend.
Verweerder wijst er voorts op dat eiser op 3 mei 2004 overtreding van artikel 285, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (WvSr) en op 4 mei 2004 overtreding van de artikelen 350, eerste lid, WvSr en 310 WvSr en artikel 2/1/A/C van de Opiumwet ten laste is gelegd.
2.2 Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen en voert daartoe het volgende aan. Ingevolge artikel 3.77 Vb 2000 mag een veroordeling tot een voorwaardelijke geldboete niet worden tegengeworpen. In deze bepaling wordt gesproken over een onvoorwaardelijke geldboete. Er is thans geen sprake meer van een verdenking maar van een veroordeling, zodat artikel 3.77, vijfde lid, Vb 2000 niet meer van toepassing is. Eiser ontkent de door verweerder genoemde recente verdenkingen. Bovendien zijn dit feiten die spelen ruimschoots na het einde van de driejarentermijn, zodat deze geen rol meer kunnen spelen.
2.3 Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het beroep
2.4 In deze procedure dient de rechtbank te beoordelen of het bestreden besluit, mede gelet op hetgeen partijen hebben aangevoerd, toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.5 De verblijfsvergunning regulier, zoals bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, kan worden afgewezen op de gronden genoemd in artikel 16, eerste lid, Vw 2000. De bijzondere voorwaarden waaronder een verblijfsvergunning onder de beperking, verband houdend met het verblijfsdoel “tijdsverloop in de asielprocedure”, wordt verleend zijn nader uitgewerkt in Vc 2000 C2/9.
2.6 De rechtbank overweegt allereerst dat eisers stelling van dat een voorwaardelijke geldboete, gelet op het gestelde in artikel 3.77 Vb 2000, niet mag worden tegengeworpen, niet opgaat. Artikel 3.77 Vb 2000 heeft betrekking op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Noch in de Vw 2000, noch in het Vb 2000 is een bepaling opgenomen waaruit volgt dat dit artikel van overeenkomstige toepassing is op gevallen waarin sprake is van een ambtshalve beslissing. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de AbRS van 14 juni 2004, gepubliceerd in JV 2004/318.
2.7 Ingevolge hoofdstuk C2/9.3 Vc 2000 gelden voor het uitzonderingsbeleid dat het tijdsverloopbeleid is, de volgende contra-indicaties:
a. de vreemdeling vormt een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid;
b. er zijn onjuiste gegevens verstrekt dan wel gegevens achtergehouden, terwijl de achtergehouden gegevens tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid;
c. de vreemdeling heeft zich zonder geldige reden onttrokken aan het toezicht;
d. de vreemdeling voert (deels) gelijktijdig met de procedure in Nederland een procedure in een ander land;
e. er bestaan ernstige twijfels over de identiteit van de vreemdeling;
f. het door eigen toedoen langdurig procederen.
Voor de toepassing van de grond "gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid" is het tijdstip van het plegen van het delict van belang. Indien tijdens de driejarentermijn een strafbaar feit is gepleegd, terzake waarvan een serieuze verdenking is ontstaan (het gaat dan om een misdrijf), dan wordt aangenomen dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, tenzij de strafzaak is afgerond zonder veroordeling (sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging). Ook als een transactie heeft plaatsgevonden of als de strafzaak nog niet is afgerond, is er sprake van deze contra-indicatie.
Is het delict gepleegd voorafgaand aan de asielaanvraag, of na het verstrijken van de driejarentermijn, dan wordt aansluiting gezocht bij het algemene beleid inzake de weigering van verblijf bij gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid, aangezien het driejarenbeleid ziet op de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Is het delict gepleegd op een moment dat er reeds drie jaar en zes maanden (de normale beslistermijn plus de driejarentermijn) verstreken zijn, dan wordt getoetst aan de glijdende schaal.
2.8 Eiser is door het Gerechtshof te Leeuwarden bij uitspraak van 21 maart 2002 voor het plegen van een misdrijf veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 250,= euro met een proeftijd van twee jaren, zodat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat sprake is van een contra-indicatie voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking "tijdsverloop in de asielprocedure". De enkele omstandigheid dat het Gerechtshof in zijn uitspraak heeft overwogen dat een voorwaardelijke geldboete wordt opgelegd omdat "aannemelijk is dat een onvoorwaardelijke bestraffing voor verdachte een onevenredig nadeel meebrengt voor wat betreft zijn asielprocedure" doet hieraan niet af, alleen al omdat de huidige procedure niet een asielvergunning, maar een reguliere vergunning betreft.
2.9 Gelet op het voorgaande voldoet eiser niet aan de voorwaarden voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in het onderhavige geval ten gunste van eiser van het ter zake gevoerde beleid had dienen af te wijken. Verweerder heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning in aanmerking komt.
2.10 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.11 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3. BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Severein, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2005 in tegenwoordigheid van mr. W. Landstra als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (het hoger beroepschrift) en een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC DEN HAAG
In het hoger beroepschrift dient u te vermelden waarom u de uitspraak niet juist vindt (de grieven). Er is geen mogelijkheid tot herstel verzuim indien het hoger beroepschrift geen grieven bevat.
Afschrift verzonden: