Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3191

Datum uitspraak2005-08-18
Datum gepubliceerd2005-09-26
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers04/01646
Statusgepubliceerd


Indicatie

Invordering Ontvanger maakt niet aannemelijk dat belanghebbende nalatig is geweest met betrekking tot de betaling van motorrijtuigenbelasting, zodat ten onrechte aanmaningskosten in rekening zijn gebracht.


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem achtste enkelvoudige belastingkamer nummer 04/01646 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : X te : Z verweerder : Belastingdienst te P aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar betreft : toepassing Kostenwet nummer : 0.Y4. mondelinge behandeling : op 4 augustus 2005 te Arnhem waarbij verschenen : belanghebbende waarbij niet verschenen : de Ontvanger, met kennisgeving aan het Hof Gronden: 1. Belanghebbende heeft een volmacht aan de Belastingdienst gegeven voor automatische incasso van de door hem verschuldigde motorrijtuigenbelasting. Omdat een tijdige incasso van door belanghebbende verschuldigde motorrijtuigenbelasting in een aantal gevallen niet mogelijk was, zijn aan hem naheffingsaanslagen opgelegd, waaronder de voornoemde aanslag onder nummer 0.Y4 met dagtekening 18 mei 2004. De vervaldag voor de betaling van de naheffingsaanslag was 2 juni 2004. Omdat betaling uitbleef is met betrekking tot deze aanslag op 12 juni 2004 een aanmaning verzonden, waarbij € 6 aan kosten in rekening werd gebracht op grond van artikel 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen. 2. Belanghebbende bestrijdt de in rekening gebrachte aanmaningskosten. Hij stelt dat door onduidelijkheden omtrent de afboeking van door hem betaalde bedragen een gedeelte van de aanslag onder nummer 0.Y4 open was blijven staan. 3. Omtrent de tijdstippen van betaling en de wijze van afboeking van door belanghebbende betaalde bedragen is niets komen vast te staan. De Ontvanger heeft bij zijn verweerschrift geen enkele bijlage overgelegd. De Ontvanger heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen op de enkele grond dat het betalingsgedrag niet zodanig is dat aan het bezwaar tegemoet gekomen kan worden. 4. Belanghebbende heeft, ter verduidelijking van hetgeen hij in zijn beroepschrift heeft vermeld, ter zitting verklaard: - dat hij psychische problemen heeft waardoor het voor hem moeilijk is de verschillende aanslagen uit elkaar te houden; - dat hij, nadat bekend werd dat nog bedragen openstonden, meteen heeft betaald maar kennelijk onder vermelding van het verkeerde aanslagnummer; - dat hij een en ander tot volle tevredenheid telefonisch heeft besproken met A van de Belastingdienst waarbij hem is meegedeeld dat de kosten konden komen te vervallen; - dat, als er nog problemen waren met de betaling en de kosten, de Ontvanger hem, A, daarover kon raadplegen; - dat de Ontvanger, in de persoon van B, zulks heeft geweigerd omdat heffing en inning van belastingen twee verschillende aangelegenheden zijn. 5. Namens de Ontvanger heeft C bij brief van 27 juni 2005 aan het Hof meegedeeld de zitting in verband met vakantie niet te kunnen bijwonen. Hij heeft niet verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling van belanghebbendes beroepschrift, noch heeft hij aangegeven dat het niet mogelijk was hem voor de mondelinge behandeling te vervangen. 6. Hetgeen belanghebbende ter zitting heeft verklaard komt het Hof niet onaannemelijk voor. Voor dit geding kan van de juistheid ervan worden uitgegaan. Het Hof acht alsdan voor dit geding aannemelijk dat belanghebbende met betrekking tot de in de stukken genoemde opgelegde aanslagen, in totaliteit voldoende en tijdig, doch mogelijk met vermelding van de verkeerde aanslagnummers, had betaald. Eventuele onduidelijkheden hadden, door middel van een kort overleg tussen de verschillende medewerkers van de Belastingdienst, eenvoudig uit de weg kunnen worden geruimd. Ook het zorgvuldigheidsbeginsel brengt met zich mee dat een bestuursorgaan alle feiten en omstandigheden onderzoekt alvorens een beslissing ten nadele van een belanghebbende te nemen. Nu voorts bij het doen van uitspraak op een bezwaarschrift, zoals in het onderhavige geval, geen sprake is van een tegemoetkoming uit coulance-overwegingen, is de uitspraak op het bezwaarschrift naar het oordeel van het Hof ook onvoldoende gemotiveerd. 7. Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de Ontvanger, op wie in dezen de bewijslast rust, tegenover de betwisting door belanghebbende onvoldoende feiten heeft gesteld en aannemelijk gemaakt op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat belanghebbende nalatig is geweest met de betaling van de onderhavige naheffingsaanslag. Derhalve moet worden geoordeeld dat de kosten ten onrechte in rekening zijn gebracht. 8. Het beroep is gegrond. De uitspraak op het bezwaarschrift en de beschikking waarbij de aanmaningskosten in rekening zijn gebracht, moeten worden vernietigd. Proceskosten: In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu andere of meer kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht niet zijn gebleken, stelt het Hof die kosten vast op € 26 aan reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting. Beslissing: Het Gerechtshof: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak waarvan beroep; - vernietigt de beschikking waarbij aanmaningskosten in rekening zijn gebracht met betrekking tot de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting nummer 0.Y4; - gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze betaalde griffierecht van € 37; - veroordeelt de Ontvanger in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 26 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden. Aldus gedaan op 18 augustus 2005 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (S. Darwinkel) (J.P.M. Kooijmans) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 augustus 2005 Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht. d. de gronden van het beroep in cassatie. Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.