
Jurisprudentie
AU3266
Datum uitspraak2005-09-08
Datum gepubliceerd2005-09-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 03/1073
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 03/1073
Statusgepubliceerd
Indicatie
Wet herstructurering varkenshouderij
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 03/1073 8 september 2005
16500 Wet herstructurering varkenshouderij
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. F. Nijnuis en B. Raven, beiden werkzaam bij Dienst Regelingen (voorheen: Bureau Heffingen) te Assen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 3 september 2003, bij het College binnengekomen op 4 september 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 25 juli 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder ongegrond verklaard het bezwaar van appellant, gericht tegen een besluit van 24 januari 2003, inhoudende dat het onder mestnummer 112065813 geregistreerde bedrijf niet in aanmerking komt voor hardheidscategorie 15 van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij.
Bij brief van 16 oktober 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 8 april 2004 heeft een eerste onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant en zijn gemachtigde en de gemachtigden van verweerder zijn verschenen.
Op de zitting is het onderzoek in deze zaak geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen na te gaan of hij beschikt over gegevens, die voldoende aanknopingspunten bieden om het gemiddeld aantal in 1997 op voormeld bedrijf gehouden varkens vast te kunnen stellen.
Bij faxbrief van 4 mei 2004 heeft verweerder nadere informatie aan het College verschaft, waarop appellant heeft gereageerd bij brief met bijlage van 17 mei 2004.
Bij brief van 14 januari 2005 heeft het College partijen in kennis gesteld van de heropeningsbeslissing in een vergelijkbare zaak, waarin met betrekking tot inwilliging van verzoeken om toepassing van hardheidscategorie 15 vragen aan verweerder zijn gesteld.
Appellant heeft op 17 februari 2005 een reactie gegeven op de beantwoording van die vragen door verweerder van 3 februari 2005. Hierop heeft verweerder gereageerd bij brief van 3 mei 2005.
Op 24 mei 2005 heeft het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer plaatsgevonden, alwaar voor verweerder zijn gemachtigde Raven en voor appellant zijn gemachtigde de standpunten van partijen nader hebben toegelicht. Hierna is het onderzoek in de zaak gesloten.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Het wettelijk kader
Het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij (hierna: Bhv) voorziet in een van de Wet herstructurering varkenshouderij (hierna: Whv) afwijkende wijze van vaststelling van varkensrechten in een aantal categorieën van gevallen waarin onverkorte toepassing van de Whv zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.
Eén van die categorieën, door verweerder aangeduid als hardheidscategorie 15, heeft sinds de inwerkingtreding van de wijziging bij Besluit van 25 mei 2000 (Stb. 233) met terugwerkende kracht tot 1 september 1998 zijn beslag gekregen in paragraaf 6b van het Bhv, met als opschrift ‘Uitbreiding grondgebonden productie van varkens’. Deze paragraaf luidt voor zover hier van belang als volgt:
"Artikel 19c
1. Het overeenkomstig hoofdstuk II, uitgezonderd artikel 14, en artikel 24 van de wet, dan wel overeenkomstig paragraaf 1, 2, 4, 5, 7, 7A of 7C van dit hoofdstuk, bepaalde varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, van een daartoe aangemeld bedrijf wordt overeenkomstig deze paragraaf vergroot indien de tot het bedrijf behorende landbouwgrond in de periode van 1 januari 1996 tot 10 juli 1997 per saldo is vergroot.
2. Een bedrijf komt uitsluitend voor de toepassing van deze paragraaf in aanmerking indien ten aanzien van het bedrijf is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. de vergroting van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond is uiterlijk op 21 oktober 1998 schriftelijk bij het Bureau Heffingen gemeld;
b. de grond waarmee de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond is uitgebreid, was al vóór 10 juli 1997 daadwerkelijk in het kader van een normale bedrijfsvoering in gebruik bij het in het eerste lid bedoelde bedrijf;
c. de in 1997 gerealiseerde mestproductie van varkens was ten minste 25% groter dan de in 1996 gerealiseerde mestproductie van varkens en deze vergroting ging gepaard met ten minste eenzelfde vergroting van zowel het grondgebonden mestproductierecht als de som van het grondgebonden mestproductierecht en het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen.
Artikel 19d
1. Het varkensrecht en het fokzeugenrecht van het bedrijf, bedoeld in artikel 19c, worden vergroot met het bij de melding, bedoeld in artikel 2, aangegeven aantal varkenseenheden dat ten hoogste overeen komt met het verschil tussen het in 1997 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, en het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen.
2. Artikel 6, vierde, vijfde en zesde lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van “1996” telkens wordt gelezen “1996, onderscheidenlijk 1997”, en in artikel 6, vierde lid, van de wet in plaats van “in de aangifte overschotheffing 1996, bij gebreke daarvan, op het afsluitformulier 1996, dan wel, bij gebreke daarvan, op de vrijstellingsverklaring 1996” wordt gelezen: in de aangifte overschotheffing 1996, onderscheidenlijk de aangifte overschotheffing 1997, of bij gebreke daarvan, op het afsluitformulier 1996 onderscheidenlijk het afsluitformulier 1997, dan wel, bij gebreke daarvan, op de vrijstellingsverklaring 1996, onderscheidenlijk de vrijstellingsverklaring 1997.
(…)"
Bij brief van 18 juni 2001 heeft de toenmalige Minister van LNV een nuancering op hardheidscategorie 15 aangebracht, inhoudende dat een redelijke interpretatie daarvan meebrengt dat als het bedrijf voor 1997 geen varkens heeft gehouden, te allen tijde is voldaan aan de 25%-uitbreidingseis.
Bij Besluit van 27 augustus 2002 (Stb. 465) is het Bhv wederom met terugwerkende kracht tot en met 1 september 1998 gewijzigd. Deze wijziging voorziet onder meer in een nieuwe paragraaf 6C (artikelen 19f en 19g) Bhv met betrekking tot grondgebonden bedrijven, dat wil zeggen bedrijven waarvan het grondgebonden mestproductierecht in de jaren 1995 en 1996 tenminste 75% bedroeg van de som van het grondgebonden mestproductierecht en het niet-gebonden mestproductierecht varkens/kippen, die in die jaren geen opgave van hun mestproductie hebben gedaan. Voor de berekening van het varkensrecht van deze bedrijven wordt bij gebreke aan de in de Whv genoemde opgaven van mestproductie in evengenoemde jaren rekening gehouden met het aantal varkens/fokzeugen zoals dat ingevolge de Regelingen landbouwtelling voor de jaren 1995 of 1996 is opgegeven. Voor andere categorieën hardheidsgevallen van de Bhv is in deze mogelijkheid niet voorzien.
Ingevolge artikel 6, vierde lid, Whv is het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, het aantal dat met betrekking tot dat bedrijf is opgegeven in de aangifte overschotheffing 1996, bij gebreke daarvan op het afsluitformulier 1996, dan wel bij gebreke daarvan op de vrijstellingsverklaring 1996.
Sedert de inwerkingtreding van de wijziging van het Bhv van 25 mei 2000 luidt artikel 1 Bhv voor zover hier van belang als volgt:
"1. In dit besluit wordt verstaan onder:
(…)
g. afsluitformulier 1997: Afsluitformulier bijzondere gebruiksnormen 1997 (125-) of Afsluitformulier mestboekhouding 1997 (110-125) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling afsluitformulieren 1997.
h. vrijstellingsverklaring 1997: vrijstellingsverklaring die betrekking heeft op het jaar 1997.
2. Voor de toepassing van dit besluit:
(…)
d. worden de gegevens van (…) het afsluitformulier 1997 en de vrijstellingsverklaring 1997 (…) slechts in aanmerking genomen voorzover deze vóór 21 oktober 1998 door het Bureau Heffingen zijn ontvangen."
Ingevolge artikel 3 van het inmiddels vervallen Besluit mestbank en mestboekhouding (Stb. 1987, 170, zoals nadien gewijzigd) dienden onder meer producenten en producenten tevens zijnde gebruiker van dierlijke meststoffen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 4 en 5 van dit Besluit een mestboekhouding bij te houden, met dien verstande dat op grond van het tweede lid van artikel 3 producenten die een referentiehoeveelheid of een productie van dierlijke meststoffen hebben van 125 kilogram fosfaat of minder per hectare per jaar, slechts in de door de minister te bepalen gevallen verplicht waren tot het verstrekken van gegevens en het bijhouden van een mestboekhouding.
De op de artikelen 1, eerste lid, en 3, tweede lid, van het Besluit mestbank en mestboekhouding gebaseerde Regeling vaststelling mestboekhoudplicht (algemeen) luidde - voor zover hier van belang - als volgt:
"Artikel 1
Onverminderd artikel 2 van de Regeling vaststelling mestboekhoudplicht bijzondere gebieden en producenten zijn producenten en producenten tevens zijnde gebruiker van dierlijke meststoffen die een productie van dierlijke meststoffen hebben van 125 kilogram fosfaat per hectare per jaar of minder, verplicht tot het verstrekken van gegevens en tot het bijhouden van een mestboekhouding, overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van het Besluit mestbank en mestboekhouding (Meststoffenwet).
Artikel 2
Onverminderd artikel 1 en artikel 2 van de Regeling vaststelling mestboekhoudplicht bijzondere gebieden en producenten, zijn producenten en producenten tevens zijnde gebruiker van dierlijke meststoffen die een productie hebben van 110 kilogram fosfaat per hectare per jaar of minder, indien is voldaan aan artikel 3, vrijgesteld van de verplichtingen bedoeld in artikel 1.
Artikel 3
1. Om in een kalenderjaar aanspraak te kunnen maken op de in artikel 2 bedoelde vrijstelling doet de producent of de producent tevens zijnde gebruiker van dierlijke meststoffen het formulier, opgenomen in de bijlage bij deze regeling, overeenkomstig de daarbij aangegeven wijze volledig en naar waarheid ingevuld, ondertekend en gedagtekend, voor 1 februari van het betreffende kalenderjaar toekomen aan het Bureau Heffingen te Assen.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Naar aanleiding van de aanmelding van de aankoop van 8,03 ha landbouwgrond heeft Bureau Heffingen deze oppervlakte in maart 1997 onder een nieuw mestnummer X op naam van de moeder van appellant geregistreerd.
- Op 6 december 1997 heeft de grondkamer een tussen de vader van appellant als verpachter en appellants moeder als pachter aangegane pachtovereenkomst met betrekking tot twee afdelingen van de vleesvarkensstal, gelegen C te B, goedgekeurd. Deze pachtovereenkomst is ondertekend op 24 november 1997 en noemt als ingangsdatum van de pacht 1 juli 1997.
- Onder dagtekening 27 januari 1998 heeft de moeder van appellant aan Bureau Heffingen een ‘Afsluitformulier mestboekhouding 1997’ gezonden. In dit formulier is aangegeven dat op het bedrijf met het mestnummer X in 1997 dierlijke meststoffen zijn geproduceerd, zijn bij de vraag naar de mestvoorraad per 31 december 1997 als nummers van de mestcode en de tonnen mest onderscheidenlijk ‘52’ en ‘65’ vermeld en is voorts vermeld dat de maximale opslagcapaciteit voor dunne mest 180 m3 bedroeg en dat de oppervlakte landbouwgrond van 8.03 ha grasland niet gewijzigd is.
- Naar aanleiding van voormelde opgave heeft Bureau Heffingen aan de moeder van appellant een ‘Overzicht mestboekhouding’ gezonden.
- Op 9 augustus 2000 heeft Bureau Heffingen van de moeder van appellant een formulier ‘Hardheidsmelding varkensrechten ivm categorie 15’ ontvangen.
- Bij besluit van 24 januari 2003 is aan de moeder van appellant bericht dat haar bedrijf niet in aanmerking komt voor hardheidscategorie 15.
- Tegen voormeld besluit is door appellant tijdig bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
3.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kennelijk ongegrond verklaard.
Hiertoe heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat gelet op de brief van zijn ambtsvoorganger van 18 juni 2001 ook een bedrijf dat pas in 1997 is begonnen met het houden van varkens kan voldoen aan de vereiste uitbreiding van 25% ten opzichte van voorgaande jaren. Voorwaarde voor toepassing van hardheidscategorie 15 is wel dat het bedrijf vóór 21 oktober 1998 de ingevolge artikel 19d, tweede lid, Bhv juncto artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, Bhv vereiste opgave heeft gedaan. Van het bedrijf met het mestnummer X is wel een afsluitformulier mestboekhouding ontvangen, maar dit is niet het formulier waarop voormeld artikellid in verbinding met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, Bhv ziet. Aangezien sprake is van een gebonden bevoegdheid, was verweerder gehouden naar aanleiding van de Bhv-melding afwijzend te beslissen en het bezwaar ongegrond te verklaren.
3.2 In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat het juiste formulier, dat gelet op de toepasselijke regelgeving door appellant (onderscheidenlijk zijn moeder) ingevuld en in beginsel voor 1 februari 1998 naar Bureau Heffingen gezonden had moeten worden, het ‘Afsluitformulier mestboekhouding 1997 (110-125)’ is. Het verschil tussen dat formulier en het door de moeder van appellant ingezonden formulier is dat eerstgenoemd formulier wel en laatstgenoemd formulier niet voorziet in de mogelijkheid het gemiddeld aantal in 1997 gehouden dieren (waaronder varkens) te vermelden. Nu appellant(s moeder) niet tijdig opgave heeft gedaan van het gemiddeld aantal in 1997 gehouden varkens, kon in dit geval geen berekening worden gemaakt van een extra varkensrecht op grond van hardheidscategorie 15. Ten tijde van de bezwaarprocedure was de uiterste indieningsdatum voor een dergelijke opgave bovendien al lang verstreken, zodat een hoorzitting zinledig was.
Naar aanleiding van nader onderzoek heeft verweerder vervolgens geconcludeerd dat terecht is besloten dat appellant niet in aanmerking komt voor extra varkensrechten met toepassing van hardheidscategorie 15. Hiertoe heeft verweerder gesteld dat is gebleken dat op 2 november 1998 zowel het onderhavige bedrijf(sgedeelte), dat eerder op naam van zijn moeder was geregistreerd, als het bedrijf(sgedeelte) dat voorheen met mestnummer Y op zijn vaders naam was geregistreerd, aan appellant zijn overgedragen. Op basis van het onder laatstgenoemd mestnummer in het referentiejaar 1996 gemiddeld gehouden aantal varkens, zoals dat bleek uit de aangifte overschotheffing, zijn 1.152 varkensrechten aan appellant toegekend. Voor dit mestnummer is in 1997 opgave gedaan van 557 vleesvarkens, hetgeen verband hield met een ruiming van het bedrijf vanwege de varkenspest.
Naar aanleiding van de heropening van het onderzoek in een vergelijkbare, eveneens ter zitting van 24 mei 2005 behandelde, zaak heeft verweerder meegedeeld dat voor zover is na te gaan in 11 gevallen een verzoek om toepassing van hardheidscategorie 15 is ingewilligd en dat daarbij uitsluitend acht is geslagen op in de in artikel 19d Bhv bedoelde formulieren zoals die op het desbetreffende mestnummer bekend waren. Verweerder achtte ten tijde van belang een mestnummer synoniem aan een bedrijf. Voor zover verweerder bekend is slechts in drie gevallen - waaronder het onderhavige - waarin sprake is van meerdere mestnummers, een beroep gedaan op de onderhavige hardheidscategorie.
Omdat in de later ingevoerde paragraaf 6C Bhv de opgave in het kader van de landbouwtelling - zij het alleen voor de daar aan de orde zijnde hardheidscategorie - zijn intrede heeft gedaan, is verweerder coulancehalve bereid om bij grondgebonden bedrijven die in 1997 zijn gestart bij beoordeling van een melding ingevolge categorie 15 ook met landbouwtellinggegevens rekening te houden. Dan moet naar de opvatting van verweerder echter wel sprake zijn van een bedrijf dat pas in 1997 een aanvang heeft gemaakt met de varkenshouderij. Verweerder concludeert dat daar in het onderhavige geval geen sprake van is.
In de visie van verweerder was de enige reden waarom in verband met de grondverwerving een nieuw mestnummer - op naam van de moeder van appellant - is geregistreerd, de wens te voorkomen dat door die verwerving sprake zou zijn van zogenoemde 'inzakking van mestproductierechten'. Naar de opvatting van verweerder is in dit geval sprake van één aanvankelijk niet-grondgebonden varkensbedrijf, dat sedert 1997 deels grondgebonden varkens houdt. Bovendien is voor het geheel van de twee mestnummers in mei 1997 slechts één opgave van 1.245 vleesvarkens gedaan in het kader van de landbouwtelling. Het kan in de visie van verweerder niet zo zijn dat dit aantal weer naar de afzonderlijke mestnummers zou moeten worden teruggerekend, nog daargelaten met welke verdeelsleutels en bewijsstukken dit zou moeten gebeuren. Tenslotte heeft verweerder er op gewezen dat de pachtovereenkomst tussen de ouders van appellant pas op 24 november 1997 is "overeengekomen en getekend" en in december 1997 door de grondkamer is goedgekeurd. Ook om die reden concludeert verweerder dat, in ieder geval voor 10 juli 1997, geen sprake was van een los van het bedrijf van appellants vader staand grondgebonden bedrijf.
Naar de opvatting van verweerder blijkt uit het vorenstaande dat appellant niet in aanmerking kan komen voor hardheidscategorie 15. Appellant is immers niet een nieuw bedrijf gestart, maar heeft een reeds bestaand bedrijf overgenomen. De enkele omstandigheid dat in 1997 bij Bureau Heffingen registratie van een nieuw mestnummer op naam van appellants moeder heeft plaatsgevonden, betekent niet dat toen een geheel nieuw bedrijf gestart is. Aangezien voor appellant bovendien 1.152 varkensrechten zijn geregistreerd, is naar de opvatting van verweerder geen sprake van een onbillijkheid van overwegende aard, waar de hardheidsgevallen voor bedoeld zijn.
4. Het standpunt van appellant
Appellant stelt zich primair op het standpunt dat is voldaan aan de op grond van het Bhv geldende eis dat tijdig - dat wil zeggen voor 21 oktober 1998 - een afsluitformulier 1997 moet zijn ingediend. Door zijn rechtvoorgangster/moeder is immers reeds in januari 1998 een afsluitformulier 1997 aan Bureau Heffingen gezonden. Dit formulier is door Bureau Heffingen aan appellant(s moeder) toegezonden, nadat zij desgevraagd telefonisch had meegedeeld "grondgebonden te zijn". Bureau Heffingen heeft haar meegedeeld dat dit het van belang zijnde formulier was en heeft in een later telefoongesprek gezegd dat geen MiAR-gegevens hoefden te worden overgelegd. Na invulling en retournering van het onderhavige afsluitformulier is een terugmelding van Bureau Heffingen ontvangen.
Op geen enkel moment is door of namens verweerder na de ontvangst vermeld dat dit niet het juiste formulier zou zijn; indien dit wel zou zijn gebeurd zou ruim voor 21 oktober 1998 gelegenheid hebben bestaan alsnog het juiste formulier in te zenden. In het licht van het vorenstaande is het bezwaar van appellant bij het bestreden besluit voorts ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard en om die reden is eveneens ten onrechte afgezien van het horen van appellant. Dit klemt temeer nu bij het primaire besluit een andere reden voor afwijzing van de gevraagde hardheidscategorie 15 is vermeld, namelijk dat niet zou zijn voldaan aan de 25%-uitbreidingseis ten opzichte van 1996.
Deze afwijzingsgrond was echter na de brief van 18 juni 2001 van de toenmalige minister aan de Tweede Kamer niet langer houdbaar.
In zijn reacties van 17 mei 2004 en 17 februari 2005 stelt appellant dat verweerder aan de feiten en omstandigheden van het geval ten onrechte de conclusie verbindt dat appellant niet voor toepassing van hardheidscategorie 15 in aanmerking komt. De in verband met het voorheen door zijn vader geëxploiteerde bedrijf toegekende varkensrechten zijn voor de onderhavige procedure niet van belang; het gaat uitsluitend om het op naam van de moeder van appellant geregistreerde bedrijf met het mestnummer 112065813. Dit bedrijf voldoet volledig aan de eisen van hardheidscategorie 15, aangezien de oppervlakte landbouwgrond van dit bedrijf tussen 1 januari 1996 en 10 juli 1997 per saldo is vergroot, deze vergroting voor 21 oktober 1998 is gemeld, de grond voor 10 juli 1997 in het kader van een normale bedrijfsuitoefening feitelijk bij het bedrijf in gebruik was en zowel de gerealiseerde mestproductie als het totaal van de mestproductierechten van het bedrijf in 1997 met tenminste 25 % is toegenomen. Weliswaar is in de overgelegde pachtovereenkomst sprake van een ingangsdatum van 1 juli 1997, maar appellants moeder heeft op de aan de aangekochte grond verbonden mestproductierechten feitelijk vanaf maart 1997 varkens gehouden in twee afzonderlijke afdelingen van de stal van appellants vader. Deze afdelingen hebben samen een capaciteit van 140 plaatsen.
Appellant verzoekt het College het beroep gegrond te verklaren met opdracht aan verweerder hem alsnog voor hardheidscategorie 15 in aanmerking te brengen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder op goede gronden heeft beslist dat appellant niet in aanmerking komt voor (extra) varkensrechten in verband met hardheidscategorie 15 van het Bhv. Het College beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.2 In het bestreden besluit heeft verweerder zich dienaangaande op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval niet, laat staan tijdig, de vereiste opgave als bedoeld in artikel 19d, tweede lid, Bhv is gedaan van het in 1997 gemiddeld gehouden aantal varkens.
Anders dan appellant primair stelt, volgt uit evengenoemd artikellid in verbinding met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, Bhv dat een afsluitformulier als door appellants moeder aan Bureau Heffingen toegezonden, niet een afsluitformulier is als bedoeld in artikel 19d, tweede lid, Bhv. Vaststaat dat uit het toegezonden afsluitformulier - anders dan uit een in het Bhv voorgeschreven (afsluit)formulier - niet blijkt welk aantal varkens in 1997 gemiddeld is gehouden. Derhalve biedt dit formulier geen aanknopingspunten voor de in artikel 19d, eerste lid, Bhv bepaalde berekening van het (extra) varkensrecht van het desbetreffende 'bedrijf'. De omstandigheid dat dit formulier aan zijn moeder ter invulling en retournering zou zijn toegezonden kan hier niet aan af doen.
5.3 Het College stelt voorts vast dat de wijziging met terugwerkende kracht tot en met 1 september 1998 van het Bhv van 27 augustus 2002 (Stb. 465) weliswaar de mogelijkheid heeft geïntroduceerd rekening te houden met gegevens ingevolge de Regelingen landbouwtelling, maar dat deze mogelijkheid niet is voorzien voor de onderhavige hardheidscategorie 15. Niettemin heeft verweerder in de onderhavige situatie alsnog bezien of de landbouwtellinggevens van 1997 soulaas zouden kunnen bieden. Aangezien deze gegevens echter betrekking hebben op het totaal van beide bij appellant in gebruik zijnde mestnummers, hetgeen naar het oordeel van het College een indicatie vormt dat de Besluitgever bij de wijziging inzake paragraaf 6C Bhv niet het oog had op een situatie van de onderhavige, terwijl voorts de bij de landbouwtelling opgegeven gegevens van appellant niet objectief kunnen worden uitgesplitst naar de twee afzonderlijke mestnummers, heeft verweerder op goede gronden zijn bestreden besluit gehandhaafd.
Tenslotte heeft verweerder uit de overgelegde pachtovereenkomst, die weliswaar de ingangsdatum van 1 juli 1997 noemt maar pas op 24 november 1997 is ondertekend door de ouders van appellant, terecht geconcludeerd dat - in ieder geval op 10 juli 1997 - feitelijk sprake was van één bedrijf, zodat ook om die reden niet aan de voorwaarden voor toepassing van hardheidscategorie 15 is voldaan.
5.4 Het beroep is gelet op al het vorenoverwogene ongegrond.
5.5 Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op voet van artikel 8:75 Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. A. Bruining, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 september 2005.
w.g. M.A. van der Ham w.g. A. Bruining