Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3284

Datum uitspraak2005-08-17
Datum gepubliceerd2005-09-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers05/734
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afschrijving op bedrijfsgebouw met grond. De restwaarde van de grond is aanmerkelijk en blijvend gestegen. Goedkoopmansgebruik verplicht evenwel niet tot aanpassing van de afschrijving.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer, MK C Kenmerk: 05/0734 Uitspraak inzake het beroep van X B.V. te Z, eiseres, tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder. 1. Loop van het geding Van eiseres is een beroepschrift ontvangen op 8 maart 2005, ingediend door A (...) als haar gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak met dagtekening 17 februari 2005 betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2001. Met dagtekening 28 februari 2004 heeft verweerder aan eiseres een aanslag in de vennootschapsbelasting voor 2001 opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 24.699. Het bezwaar tegen de aanslag, ingekomen op 19 maart 2004, heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Bij brief van 30 mei 2005 heeft eiseres een nadere stuk ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2005. Aldaar is eiseres vertegenwoordigd door A en is namens verweerder verschenen mr. B. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Aan de pleitnota heeft verweerder een krantenartikel uit het C Dagblad van 11 juni 2005 gehecht. De rechtbank rekent deze pleitnota en het krantenartikel tot de stukken van het geding. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Tot de activa van eiseres behoort een bedrijfsgebouw met ondergrond en erf, plaatselijk bekend als a-weg 1 te R (hierna worden het gebouw, ondergrond en erf tezamen aangeduid als het perceel). De aanschaffingskosten van het perceel bedroegen € 575.619, waarvan € 458.070 is toegerekend aan de opstal en € 117.549 aan de grond. De aankoopprijs van de opstal wordt in 20 jaar afgeschreven tot nihil. Op de grond wordt niet afgeschreven. De fiscale boekwaarde van het perceel per 1 januari 2001 bedroeg € 230.830 (€ 113.281 + € 117.549). Voor 2001 heeft eiseres met betrekking tot het perceel een afschrijving van € 22.904 in aanmerking genomen. 2.2. Op 3 december 2001 heeft de raad van de gemeente R ten aanzien van het perceel een besluit genomen als bedoeld in artikel 8 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (verder het voorkeursrecht). Nadien is de gemeente met eiseres in overleg getreden met het oog op de verwerving van het perceel. Bij besluit van 29 maart 2004 heeft de raad van de gemeente R het bestemmingplan ‘(...)’ vastgesteld. Dit besluit heeft geleid tot een wijziging van de bestemming van het perceel a-weg 1 naar de bestemming ‘maatschappelijke doeleinden o.a. scholen’. Bij besluit van 29 oktober 2004 is besloten over te gaan tot onteigening van het perceel. 2.3. In opdracht van verweerder heeft D, taxateur onroerende zaken, het perceel getaxeerd. Daarbij is de waarde in het economisch verkeer van de grond op peildatum 31 december 2001 getaxeerd op € 282.000, uitgaande van de bestemming bedrijventerreinen. 2.4. Eiseres heeft op haar beginbalans voor 2001 een voorziening ad € 44.878, ten gevolge van een correctie over 2000 moet dit zijn € 31.546, opgenomen met betrekking tot een aansprakelijkstelling door E B.V. te S (E BV). De voorziening is gevormd naar aanleiding van een claim uit 1996 die betrekking heeft op de levering van een partij bevroren rundvlees en een in verband met de uitvoer daarvan verstrekte restitutie. Deze restitutie is teruggevorderd door het Productschap voor Vee en Vlees, waarvoor E BV aansprakelijk is gesteld. E BV heeft op haar beurt eiseres aangesproken. 2.5. Tot de gedingstukken behoort een brief van 25 april 2001 met bijlage ‘mededeling beëindiging verificatie’ van de Belastingdienst/Douanedistrict Q waarin wordt verwezen naar een uitspraak van de Tariefcommissie in de zaak nr. (...) TC. Bij brief van 3 maart 2002 deelt E BV aan eiseres mee dat zij de aansprakelijkstelling intrekt in verband met een gunstige uitspraak in de kwestie van de Tariefcommissie. 2.6. Aan eiseres is een aanslag in de vennootschapsbelasting voor 2001 opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 24.699. Het bezwaar tegen de aanslag heeft verweerder bij de bestreden uitspraak ongegrond verklaard. 3. Geschil In geschil is: - de jaarlijkse afschrijvingslast op de onroerende zaak aan de a-weg 1; - of op de balans per 31 december 2001 een voorziening mag worden opgenomen in verband met de hiervoor onder 2.4 vermelde aansprakelijkstelling door E BV. 4. Standpunten van partijen 4.1. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken. 4.2. Ter zitting is daaraan - voor zover hier van belang - nog het volgende toegevoegd: Namens eiseres: Geruime tijd na 31 december 2001 was sprake van onderhandelingen over een onderhandse verkoop aan de gemeente. Deze hebben vooralsnog niet tot een resultaat geleid omdat geen overeenstemming over de prijs bestaat. De vleesgroothandel is in 2000 verkocht. De bedrijfsactiviteiten hebben zich daarna gericht op het houden van schapen; die activiteiten zijn voortgezet gedurende de jaren 2001 en 2002. De resultaten daarvan vielen tegen. Vanaf 2003 is het terrein verhuurd aan de buurman. Het was aanvankelijk de bedoeling het perceel in de toekomst te slopen en op die locatie een kantoorpand te bouwen; dit zou dan bestemd zijn voor de verhuur. Door de uitspraak van de Tariefcommissie was de aansprakelijkheid nog niet opgeheven. Hiervan was pas sprake nadat de brief van E BV in 2002 werd ontvangen. De grond en het pand zijn na elkaar aangekocht. Ik trek mijn stelling in dat sprake is van twee bedrijfsmiddelen. Namens verweerder: Het gemeentelijk voorkeursrecht houdt in dat de gemeente een preferentie positie heeft met betrekking tot de aankoop van het perceel; het wordt mede gevestigd om speculatie te voorkomen. Bij de taxatie van de grond op peildatum 31 december 2001 zijn geen toekomstige prijsstijgingen in aanmerking genomen. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Eiseres heeft ter zitting haar stelling dat sprake is van twee bedrijfsmiddelen ingetrokken en zich alsnog verenigd met het standpunt van verweerder dat de grond en de opstal als één bedrijfsmiddel moeten worden aangemerkt. Partijen verschillen echter van mening omtrent de waardeontwikkeling van de grond en de restwaarde ervan op 31 december 2001. Dienaangaande stelt eiseres zich - uiteindelijk -primair op het standpunt dat de waarde van de grond niet, althans niet dermate is gestegen dat daarmee rekening gehouden moet worden bij de afschrijving. 5.2. Afschrijvingen behoeven niet doorlopend aan verandering van de restwaarde te worden aangepast, maar aanpassing is wel vereist bij een aanmerkelijke en blijvende verandering van die waarde (Hoge Raad 2 januari 1958, BNB 1958/56). 5.3. Verweerder stelt dat de restwaarde van de grond op 31 december 2001 naar de tot dat moment geldende bestemming € 282.000 bedraagt en ter onderbouwing van die waarde beroept hij zich op de onder 2.3 genoemde taxatie. Ten opzichte van de door eiseres gehanteerde restwaarde van de opstal en de grond ad € 117.549 is volgens verweerder sprake van een aanmerkelijke stijging. Die stijging moet, aldus verweerder, als blijvend worden beschouwd omdat grond niet in waarde pleegt te dalen. Verweerder wijst er nog op dat daarbij is afgezien van de - volgens verweerder niet te verwaarlozen - restwaarde van de opstallen. 5.4. Eiseres betwist dat sprake is van een stijging van de grondwaarde in voormelde zin. Zij heeft geen taxatie laten verrichten maar onderbouwt haar stelling met een berekening van de waarde van het perceel op basis van de huidige verhuurprijs van het perceel van € 1.150 per maand, hetgeen, rekening houdend met een kapitalisatiefactor van 11, uitkomt op een waarde van € 151.800. 5.5. De gemotiveerde stelling van verweerder dat hier sprake is van een aanmerkelijke waardeverhoging van de restwaarde van de grond en die tevens als blijvend moet worden beschouwd, die wordt ondersteund door het door hem overgelegde taxatierapport, is door eiseres onvoldoende weersproken en komt de rechtbank ook overigens niet als onaannemelijk over. Ten opzichte van de tot aan 2001 gehanteerde restwaarde is sprake van een ruime verdubbeling van die waarde. Voorts bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat hier sprake is een tijdelijke stijging van de waarde. De rechtbank gaat voorbij aan de niet nader onderbouwde berekening door eiseres, die overigens ook nog uitgaat van de situatie vanaf 2003. 5.6. De rechtbank acht voorts van belang de ter zitting door verweerder gedane verklaring dat de taxatie heeft plaatsgevonden met uitschakeling van inflatoire elementen en andere te verwachten omstandigheden die de waardeontwikkeling in de periode na de balansdatum kunnen beïnvloeden. Dat zulks ten onrechte wel zou zijn gebeurd heeft eiseres niet gesteld en is ook overigens niet gebleken. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat sprake is van een aanmerkelijke en blijvende stijging van de restwaarde. 5.7. Goed koopmansgebruik verplicht evenwel niet tot aanpassing van de afschrijvingen aan deze blijvende en aanmerkelijke waardestijging, indien aannemelijk is dat aan het einde van de gebruiksduur van de opstal de waardestijging van de grond niet zal worden gerealiseerd, omdat die grond dienstbaar zal blijven aan de bedrijfsuitoefening ter plaatse (Hoge Raad 26 juni 1963, BNB 1963/266B). 5.8. De rechtbank begrijpt eiseres aldus dat zij zich beroept op de uitzondering als hiervoor bedoeld. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij in ieder geval tot en met 2001 voornemens was de opstal te slopen en aldaar nieuwbouw te realiseren. Dit betekent dat in het onderhavige jaar redelijkerwijs niet kon worden verwacht dat de gestegen grondwaarde te zijner tijd zou worden gerealiseerd. De rechtbank verwerpt de stelling van verweerder dat de omstandigheid dat in 2001 reeds een voorkeursrecht was gevestigd eraan in de weg staat als uitgangpunt te nemen dat de opstal te zijner tijd gesloopt zal worden om op de vrijkomende ondergrond een nieuwe opstal te stichten. Zoals verweerder zelf ter zitting heeft verklaard houdt het gevestigde voorkeursrecht niet meer in dan een voorkeurspositie voor de gemeente bij een eventuele toekomstige verkoop van het perceel. Daarmee staat evenwel niet vast dat en, zo ja, wanneer de gemeente het perceel in eigendom zal verkrijgen. De door verweerder aangevoerde omstandigheid dat in 2004 het bestemmingsplan is gewijzigd, heeft na 2001 plaatsgevonden, zodat daar voor 2001 geen rekening mee wordt gehouden. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat in het onderhavige jaar al viel te voorzien dat indien tussen de gemeente Alkmaar en eiseres geen overeenstemming over een verkoop wordt bereikt, de grond onteigend zal worden, zodat ook aan die omstandigheid voor dit geval geen betekenis toekomt. 5.9. De rechtbank is van oordeel dat in casu in het jaar 2001 de onder 5.7 bedoelde uitzondering zich voordoet, zodat eiseres bij de berekening van haar afschrijving over het perceel geen rekening behoeft te houden met de waardestijging van de grond. Dat eiseres, naar zij ter zitting heeft verklaard, voornemens was een kantoorpand te bouwen, met de bedoeling dit te gaan verhuren, doet aan het voorgaande niet af. Dit bevestigt immers de veronderstelling dat eiseres ter plaatse een nieuwe opstal zal stichten. Op grond van het voorgaande is het gelijk met betrekking tot het eerste geschilpunt aan eiseres. 5.10. Met betrekking tot het tweede onder 3 vermelde geschilpunt heeft het volgende te gelden. Bij brief van 3 maart 2002 (zie 2.5) deelt E BV aan eiseres mee dat de aansprakelijkstelling, waarvoor eiseres een voorziening op haar balans had opgenomen, wordt ingetrokken. Aanleiding daarvoor was een uitspraak van de Tariefcommissie. Uit de onder 2.5 genoemde brief van 25 april 2001 leidt de rechtbank af dat die uitspraak in ieder geval voor het schrijven daarvan is gedaan. Verweerder heeft voorts onweersproken gesteld dat de jaarstukken van eiseres omstreeks 18 maart 2003 zijn opgemaakt. Nu de intrekking van de claim direct verband houdt met de uitspraak en dat feit zich voor 31 december 2001 heeft voorgedaan en bij het opmaken van de balans van die datum bekend was, volgt daaruit dat voor eiseres op die balansdatum de voorwaarde is komen te vervallen de daarmee verband houdende passiefpost te handhaven. Verweerder heeft het bedrag van de voorziening bij het vaststellen van de aanslag dan ook terecht tot de belastbare winst van 2001 gerekend. 5.11. De slotsom is dat het door verweerder vastgestelde belastbaar bedrag van € 24.699 moet worden verminderd met een afschrijving op het perceel van € 22.904, ofwel tot € 1.795. 6. Proceskosten De rechtbank zal verweerder op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op € 966 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en wegingsfactor 1,5). 7. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.795; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 966 en wijst de Staat aan dit bedrag aan eiseres te voldoen; - gelast de Staat het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 te vergoeden. Deze uitspraak is vastgesteld op 17 augustus 2005 door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J. Snitker en J. van Kempen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. O. Nijhuis als griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken. Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.