
Jurisprudentie
AU3289
Datum uitspraak2005-09-20
Datum gepubliceerd2005-10-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-001846-05
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-001846-05
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin, anders dan de advocaat-generaal, de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte met zijn medeverdachte [medeverdachte] heeft getracht [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te bewegen tot het intrekken van hun aangiftes dan wel tot het afleggen van ontlastende verklaringen ten aanzien van de verdachte en andere verdachten. Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn medeverdachte geprobeerd de vrijheid van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] om onbelemmerd te kunnen verklaren, te beïnvloeden. De omstandigheid dat de verklaringen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naderhand hebben afgelegd een andere inhoud hadden dan de verdachte en [medeverdachte] hen hadden aangegeven, doet hier niet aan af.
Uitspraak
Parketnummer: 21-001846-05
Uitspraak d.d.: 20 september 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Almelo van 7 april 2005 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op 7 december 1978,
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 september 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft aangevoerd, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens, kort gezegd, handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel, bestaande in het appelleren in de zaak tegen verdachte en het berusten in de vrijspraak van medeverdachte [medeverdachte].
Het hof verwerpt dat verweer. Allereerst stelt het hof vast, dat niet is gesteld, en ook niet aannemelijk is geworden, dat het instellen van de vervolging tegen verdachte in strijd is met geldende beleidsregels inzake vervolging ter zake van handelen in strijd met artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht. Niet valt in te zien, dat een vervolging die is ingesteld in overeenstemming met het geldende beleid, niet zonder meer zou kunnen worden doorgezet middels het instellen van hoger beroep indien de rechter in eerste aanleg een vonnis heeft gewezen waarmee de officier van justitie zich niet kan verenigen.
Het enkele gegeven, dat geen rechtsmiddel is ingesteld tegen het vrijsprekende vonnis in de zaak tegen [medeverdachte], gedagvaard voor hetzelfde delict, kan niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep, dan wel in zijn vervolging, alleen al daarom, omdat niet is gesteld, dat de gronden die de officier van justitie had om te appelleren in de zaak tegen verdachte ook valide zouden zijn in de zaak [medeverdachte]; anders gezegd: misschien was de vrijspraak in de zaak [medeverdachte] in de opvatting van de officier van justitie wel begrijpelijk, of, achteraf bezien, zelfs ten volle juist. Maar nog afgezien daarvan is het hof van oordeel, dat aan het openbaar ministerie een zekere beleidsvrijheid toekomt om op gronden van opportuniteit, waarover de strafrechter niet ten volle heeft te oordelen, in sommige zaken wel, en in andere zaken, die strafrechtelijk op het eerste oog vergelijkbaar zijn, niet een vervolging voort te zetten, bijvoorbeeld door het instellen van een rechtsmiddel. Daarbij kunnen onder meer factoren als de rol die de respectieve daders speelden in de zaak, betrokkenheid bij andere delicten, proceshouding en persoonlijke omstandigheden, waaronder ook eerdere veroordelingen, een rol spelen. Door de verdediging zijn geen feiten aangevoerd, op grond waarvan aangenomen moet worden, dat door het instellen van hoger beroep in de onderhavige zaak (al dan niet in combinatie met het achterwege laten van hoger beroep in de zaak [medeverdachte] ten opzichte van verdachte de grenzen van beleidsvrijheid zijn overschreden.
Ook overigens is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden.
Bewezenverklaring
Anders dan de politierechter acht het hof het ten laste gelegde, handelen in strijd met artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht, bewezen. Het hof stelt vast, dat de heren[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] na het geweld waarvan zij in de[plaats van delict] slachtoffer waren geweest, op 17 april 2004 te 05.44, resp. 05.49 uur aangifte hebben gedaan, dat [medeverdachte] vervolgens op 18 april 2004 ten huize van[slachtoffers] een gesprek heeft gevoerd over het gebeurde, en dat op 19 april 2004 verdachte samen met [medeverdachte] wederom in huize [slachtoffer 2] is verschenen, en toen ondubbelzinnig heeft laten blijken, dat, als de feiten waarvan aangifte was gedaan zouden leiden tot bestraffing, zulks voor de aangevers ernstige consequenties zou hebben. Het hof acht niet twijfelachtig, dat deze dreigementen gebezigd zijn teneinde de aangevers zover te krijgen, dat zij ofwel hun aangifte zouden intrekken, ofwel bij een nader onderzoek door politie of rechter-commissaris zouden verklaren in voor verdachte veel minder ongunstige zin. Verdachte heeft aldus onmiskenbaar pressie uitgeoefend om de vrijheid van aangevers om naar waarheid te verklaren te beïnvloeden, en hij moet hebben geweten of ernstige reden hebben gehad te vermoeden, dat een nadere verklaring zou worden afgelegd; immers, naar algemene ervaringsregels plegen aangevers in de regel opnieuw te worden gehoord als in een opsporingsonderzoek niet aanstonds overeenstemming bestaat tussen het relaas van slachtoffers en dat van verdachten, of anderszins niet voldoende duidelijkheid ontstaat. Bovendien leiden bedreigingen gericht tegen aangevers door personen die hebben getoond niet voor grof geweld terug te schrikken veelal tot spontane intrekking van de aangifte. Verdachte had derhalve alle reden om te verwachten, dat het nog tot een nader verhoor of zelfs tot intrekking van de aangiften zou komen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
Medeplegen van:
Het opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin, anders dan de advocaat-generaal, de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte met zijn medeverdachte [medeverdachte] heeft getracht [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te bewegen tot het intrekken van hun aangiftes dan wel tot het afleggen van ontlastende verklaringen ten aanzien van de verdachte en andere verdachten. Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn medeverdachte geprobeerd de vrijheid van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] om onbelemmerd te kunnen verklaren, te beïnvloeden. De omstandigheid dat de verklaringen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naderhand hebben afgelegd een andere inhoud hadden dan de verdachte en [medeverdachte] hen hadden aangegeven, doet hier niet aan af.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Het hof stelt vast dat [slachtoffer 2] zich in eerste aanleg niet als benadeelde partij gevoegd heeft en dat zijn vordering bovendien geen betrekking heeft op het strafbare feit waarvoor verdachte in deze zaak is vervolgd. Het hof zal [slachtoffer 2] om die reden niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren. Gelet op de inhoud van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] merkt het hof hierbij op dat deze vordering kennelijk bedoeld is te zijn gevoegd in de zaak tegen verdachte met parketnummer 21-000500-05.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Het hof stelt vast dat [slachtoffer 1] zich in eerste aanleg niet als benadeelde partij gevoegd heeft en dat zijn vordering bovendien geen betrekking heeft op het strafbare feit waarvoor verdachte in deze zaak is vervolgd. Het hof zal [slachtoffer 1] om die reden niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren. Gelet op de inhoud van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] merkt het hof hierbij op dat deze vordering kennelijk bedoeld is te zijn gevoegd in de zaak tegen verdachte met parketnummer 21-000500-05.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 57 en 285a van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
de aan[benadeelde 2]toegebrachte schade
Verklaart de benadeelde partij,[benadeelde 2], in haar vordering niet-ontvankelijk.
de aan[benadeelde 1]toegebrachte schade
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 1], in haar vordering niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door
mr H.W. Koksma, voorzitter,
mrs D.J. Dee en J.M.J. Denie, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr J.M.T. Bouwman, griffier,
en op 20 september 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
- 6 - 21-001846-05