Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3331

Datum uitspraak2005-09-15
Datum gepubliceerd2005-09-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers04/1320
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verwijtbare werkloosheid. Achterhouden van informatie bij sollicitatie dat tot ontslag kan leiden.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr.: 04/1320 Inzake het geding tussen [A], wonende te [B], eiser, gemachtigde: mr. A. Atema, werkzaam bij Rechtshulp Noord te Leeuwarden, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder. Procesverloop Bij brief van 18 oktober 2004 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Werkloosheidswet (WW). Tegen dit besluit is namens eiser beroep ingesteld. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 13 september 2005. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen. Motivering Eiser, geboren op 31 mei 1980, heeft in de periode van 23 februari 2004 tot en met 30 april 2004 gewerkt bij Ceres Amsterdam Marine Terminal BV. Eiser is op 30 april 2004 door de werkgever ontslagen, omdat hij geen “bewijs van goed gedrag” kon overleggen. In de periode van 14 juni 2004 tot en met 2 juli 2004 heeft eiser gewerkt via uitzendbureau Creyf’s Interim BV bij Exel Technics. Eiser heeft bij verweerder per 5 juli 2004 een werkloosheidsuitkering aangevraagd. Bij brief van 20 augustus 2004 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiser bij Ceres Terminal BV verwijtbaar werkloos is geworden. Dit ontslag is van invloed op het recht op een uitkering in het kader van de WW. Om in aanmerking te kunnen komen voor een uitkering dient eiser vanaf 30 april 2004 in ten minste 26 weken te hebben gewerkt. Nu dit niet het geval is, heeft eiser geen recht op een uitkering. Bij brief van 27 augustus 2004 heeft eiser tegen het besluit van 20 augustus 2004 bezwaar gemaakt. Aangevoerd is dat eiser een contract voor bepaalde tijd had bij Ceres Terminal BV en dat hij zijn werk naar behoren heeft uitgevoerd en dat de werkgever tevreden was over zijn werk. Niet het gedrag van eiser heeft geleid tot het ontslag, maar het feit dat geen “verklaring van goed gedrag” kon worden gegeven. Tijdens de hoorzitting heeft eiser aangegeven dat hij bij het sollicitatiegesprek bij Ceres Terminal BV wel heeft gemeld dat hij betrokken was bij een strafrechtelijk onderzoek, maar dat hij dit niet heeft aangegeven bij de daartoe strekkende vragen op het formulier, omdat hij er vanuit ging dat er geen strafvervolging zou komen. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard onder verwijzing naar de artikelen 24 en 27 WW. Door het verzwijgen van de het strafrechtelijk onderzoek, dan wel het niet juist invullen van de formulieren, heeft eiser de vertrouwensrelatie met de werkgever geschaad, hetgeen hem kan worden aangerekend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het voorzienbaar is dat dit gedrag tot beëindiging van de arbeidsrelatie kan leiden en dat er derhalve sprake is van verwijtbare werkloosheid. In beroep is namens eiser aangevoerd dat zolang hij niet was veroordeeld hem niets verweten kon worden. Eiser heeft er juist voor gezorgd dat hij werk kreeg, niet dat hij werkloos werd, nu de werkgever hem niet zou hebben aangenomen als hem bekend was dat er proces-verbaal was opgemaakt. Bij brief van 8 december 2004 is namens Ceres Terminal BV aan de gemachtigde van eiser meegedeeld dat eiser niet zou zijn aangenomen als bekend was dat proces-verbaal was opgemaakt en dat er een strafrechtelijk onderzoek tegen eiser gaande was. In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit terecht en op goede gronden is genomen. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 24, lid 1 onder a WW is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Op grond van het bepaalde in artikel 27, lid 1 WW weigert het UWV de uitkering blijvend geheel, indien de werknemer een verplichting die hem op grond van artikel 24, lid 1 onder a WW is opgelegd, niet nakomt, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het UWV de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen van 70 naar 35. In artikel 27, lid 6 WW is verder bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het UWV kan besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien. In dit geding dient in de eerste plaats de vraag te worden beantwoord of verweerder bij het bestreden besluit terecht en op goede gronden heeft beslist dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden. De beoordeling van deze vraag dient in beginsel te worden gerelateerd aan de dienstbetrekking waaraan betrokkene het recht op uitkering ingevolge de WW ontleent. In een situatie als de onderhavige, waar betrokkene uit hoofde van zijn laatste dienstbetrekking geen zelfstandig recht op uitkering heeft opgebouwd, nu hij in elk geval daar minder dan 26 weken arbeid heeft verricht, mag naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie onder meer RSV 1993/245, bij de beoordeling van het recht op uitkering het ontslag uit de eerdere dienstbetrekking in beschouwing worden genomen. Eiser heeft een werkloosheidsuitkering aangevraagd per 5 juli 2004, nadat zijn uitzendovereenkomst, ingegaan op 14 juni 2004, bij Exel Technics was beëindigd. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de werkloosheid van eiser in overwegende mate een gevolg is van zijn ontslag bij Ceres Terminal BV. Eiser had hier een contract van 23 februari 2004 tot 22 augustus 2004. De werkgever heeft weliswaar achteraf verklaard eiser niet te zullen hebben aangenomen als hij had gemeld dat er een strafrechtelijk onderzoek liep, feit is, dat eiser ontslag heeft gekregen, omdat hij dit strafrechtelijk onderzoek niet heeft gemeld en dat hij vanwege dit onderzoek niet over een “verklaring van goed gedrag” kon beschikken. De redenering dat eiser het contract niet had gekregen en dus ook werkloos zou zijn geweest als hij het strafrechtelijk onderzoek wel had gemeld en dat hij om die reden op 30 april 2004 niet verwijtbaar werkloos is geworden, kan de rechtbank in het kader van de toepassing van de WW niet volgen. Eiser had naar andere functies dan de functie van beveiligingsbeambte kunnen solliciteren. De rechtbank is van oordeel dat eiser had kunnen en moeten begrijpen dat het melden van een strafrechtelijke onderzoek relevant was in het kader van een sollicitatie naar de functie van beveiligingsbeambte en dat het achterwege laten daarvan tot een voorzienbaar werkloosheidsrisico leidde. De rechtbank is van oordeel dat eiser door zijn handelen eerder een beroep heeft moeten doen op een uitkering die ten laste van het Werkloosheidsfonds komt. Gelet op het bovenstaande dient geoordeeld te worden dat eiser op 30 april 2004 verwijtbaar werkloos is geworden. Niet is gebleken dat het niet voorkomen van verwijtbare werkloosheid eiseres niet in overwegende mate zou kunnen worden verweten, zodat verweerder op grond van artikel 27, lid 1 WW gehouden was de maatregel van blijvend gehele weigering op te leggen. Daarbij overweegt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid geen gebruik hoefde te maken van zijn bevoegdheid neergelegd in artikel 27, lid 6 WW, nu noch gesteld noch gebleken is van dringende redenen om van het opleggen van een maatregel af te zien. Gelet op voorgaande overwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiseres ongegrond moet worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, in het openbaar uitgesproken op 15 september 2005, in tegenwoordigheid van mr. J. Dijkstra als griffier. w.g. J. Dijkstra w.g. E. de Witt Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan: de Centrale Raad van Beroep Postbus 16002 3500 DA Utrecht In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt. Afschrift verzonden op: 16 september 2005