Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3335

Datum uitspraak2005-09-13
Datum gepubliceerd2007-07-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00368/05 H
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening


Uitspraak

13 september 2005 Strafkamer nr. 00368/05 H SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 7 februari 2002, nummer 13/111253-01, ingediend door: [Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats]. 1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot 2 weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en tot een geldboete van € 800,-, subsidiair 32 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. 2. De aanvrage tot herziening De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Ter staving van het gestelde zijn op 4 april 2005, 6 april 2005 en 24 juni 2005 aanvullende brieven van de aanvrager bij de Hoge Raad binnengekomen. 3. Beoordeling van de aanvrage 3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. 3.2. Bij beslissingen van de Hoge Raad van 30 september 2003, nr. 01181/03 H, 4 mei 2004, nr. 00398/04 H en 9 november 2004, nr. 02010/04 H zijn eerdere aanvragen tot herziening van het vonnis van de Politierechter niet-ontvankelijk verklaard. Voorzover de aanvrage steunt op gronden die in deze beslissingen ongenoegzaam zijn geoordeeld, kan zij reeds daarom niet worden ontvangen. Voor het overige behelst het in de aanvrage en in de aanvullende brieven gestelde niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. 4. Beslissing De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 13 september 2005.