Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3339

Datum uitspraak2005-09-08
Datum gepubliceerd2005-10-05
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers04/03584
Statusgepubliceerd


Indicatie

Successierecht. Per abuis is een beschikking ex art. 12 AWR verzonden in plaats van een aanslagbiljet. Dit was naar het oordeel van het Hof het gevolg van een tik-, dan wel een invoer- of intoetsfout bij het gebruik van het computersysteem waarmee de aanslagen worden geregeld. Van een systeemfout die voor rekening van de Belastingdienst moet blijven is in dit geval geen sprake.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van de erven van X te Z, belanghebbenden, tegen uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst te P, de inspecteur. 1. Loop van het geding 1.1. Van belanghebbenden is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 3 september 2004, ingediend door mr. A, advocaat te Q, thans te R, als gemachtigde (hierna: de gemachtigde). Het beroep is gericht tegen de uitspraken van de inspecteur, gedagtekend 30 juli 2004, betreffende de aan belanghebbenden opgelegde navorderingsaanslagen in het recht van successie ter zake van verkrijgingen in het jaar 2002, gedagtekend 28 april 2004. Het bezwaar tegen de aanslagen is bij de bestreden uitspraken afgewezen. 1.2. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraken van de inspecteur en de navorderingsaanslagen. 1.3. Namens de inspecteur heeft de inspecteur van de Belastingdienst te S, specialistenteam Successie & Schenking, daartoe gemandateerd en verder eveneens aan te duiden met: de inspecteur, een verweerschrift ingediend, waarin wordt geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar en derhalve – naar het Hof begrijpt – tot ongegrondverklaring van het beroep. 1.4. Ter zitting van 3 juni 2005 zijn van belanghebbenden verschenen B, C, D en E, bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd en door mr. F. Namens de inspecteur is verschenen G. De gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd, welke aan de stukken van dit geding is toegevoegd. Van de zijde van de inspecteur zijn afdrukken van een computerscherm en van computerschermen betreffende de aanslagregeling in het onderhavige geval overgelegd, welke eveneens aan de stukken van dit geding zijn toegevoegd. Partijen hebben over en weer van de overgelegde stukken kennis kunnen nemen en daarop kunnen reageren. Het proces-verbaal van de zitting is aan deze uitspraak gehecht. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Op 5 juni 2002 is te Z overleden X, als zijn enige en algehele erfgenamen achterlatend zijn 9 kinderen, belanghebbenden in dit geding. 2.2. Op 28 november 2002 is de aangifte voor het recht van successie, waarin een zuiver saldo van de nalatenschap is berekend van € 288.986, bij de Belastingdienst binnengekomen. 2.3. Bij brief van 29 november 2002 heeft een ambtsvoorganger van de in de aanhef genoemde inspecteur belanghebbenden verzocht een kopie van het testament van erflater toe te sturen ten behoeve van het regelen van de aangifte voor het recht van successie. Aan dit verzoek is door belanghebbenden voldaan. 2.4. Aan belanghebbenden is daarop door een andere ambtsvoorganger van de inspecteur een voor bezwaar vatbare beschikking recht van successie gezonden, gedagtekend 18 februari 2003, waarin - voor zover hier van belang - het volgende is vermeld: "(..) Op 28 november 2002 is aangifte gedaan voor het recht van successie wegens de nalatenschap van: X (..) Op grond van artikel 12 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen heb ik besloten dat in verband met deze aangifte geen aanslag zal worden opgelegd. Dit besluit neemt echter niet weg dat er navorderingsaanslagen kunnen worden opgelegd, als daartoe aanleiding bestaat. Deze brief is geautomatiseerd vervaardigd en daarom niet ondertekend. (..)" 2.5. Bij brief van 24 februari 2004 heeft de inspecteur van de belastingdienst te T belanghebbenden meegedeeld - zakelijk weergegeven en onder het aanbieden van excuses - dat de brief van 10 februari 2003 (het Hof leest: de voormelde beschikking van 18 februari 2003) door een administratieve fout ten onrechte is verstuurd en er wel degelijk successierechten verschuldigd blijken te zijn, zodat alsnog een navorderingsaanslag zal worden opgelegd. 2.6. Hierop zijn de thans in het geding zijnde navorderingsaanslagen opgelegd, verenigd op één aanslagbiljet, gedagtekend 28 april 2004, ten bedrage van in totaal € 17.712, berekend naar een saldo van de nalatenschap conform de aangifte. 3. Geschil In geschil is de vraag of de inspecteur in de omstandigheden van dit geval gerechtigd was de in het geding zijnde navorderingsaanslagen aan belanghebbenden op te leggen. 4. Standpunten van partijen en behandeling ter zitting 4.1. Belanghebbenden zijn van mening - kort en zakelijk weergegeven - dat de bevoegdheid van de inspecteur tot het opleggen van een aanslag is vervallen door de verzending van het besluit op basis van het bepaalde in artikel 12 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Slechts de mogelijkheid tot het opleggen van een navorderingsaanslag resteert. Daarvoor moet echter zijn voldaan aan de voorwaarden van artikel 16 AWR, hetgeen hier niet het geval is. Er is geen sprake van een nieuw feit of van kwade trouw aan de zijde van belanghebbenden, terwijl er evenmin sprake is van een voor belanghebbenden kenbare vergissing aan de zijde van de inspecteur die valt onder de "schrijf- en tikfouten"-jurisprudentie. De beschikking ex artikel 12 AWR is het gevolg van een software fout in het geautomatiseerde systeem dat voor de inspecteur aanslagen in het recht van successie produceert. Deze fout is sinds 1998 bekend maar nooit verholpen. Het gaat om dezelfde fout als waarvan sprake was in de uitspraak van het Hof 's-Hertogenbosch van 9 maart 2004. De inspecteur was op de hoogte van deze fout maar heeft verzuimd te controleren of een correcte aanslag was verzonden. Deze handelwijze moet worden gekenmerkt als een ambtelijk verzuim, waardoor navordering niet kan plaatsvinden. De handelwijze van de inspecteur is voorts in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waardoor eveneens sprake is van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat. 4.2. De inspecteur heeft aangevoerd dat er sprake is geweest van een administratieve vergissing, die is te vergelijken met een schrijf-, reken-, overname- of intoetsfout. Dit is niet aan te merken als een ambtelijk verzuim. De aangifte is beoordeeld door een aanslagregelend ambtenaar die de aangifte akkoord heeft bevonden. Vervolgens zijn de gegevens ingevoerd in een geautomatiseerd systeem, waarbij in afwijking van de daarvoor geldende instructie is verzuimd om op het resultaatscherm het vinkje bij "Beschikking geen aanslag" te verplaatsen naar "Aanslagbiljet". Daardoor is een "beschikking geen aanslag" uitgegaan. Hier is, anders dan het Hof 's-Hertogenbosch meent, geen sprake van een systeemfout. Ook met andere in de jurisprudentie voorkomende gevallen van een ambtelijk verzuim is deze gang van zaken niet te vergelijken. Er is sprake geweest van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat is vastgelegd. Voor belanghebbenden was het redelijkerwijs kenbaar dan wel had het redelijkerwijs kenbaar kunnen zijn dat bij de aanslagregeling een fout was gemaakt. Een navorderingsaanslag is daarom mogelijk. 4.3. Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding. 4.4. Ter zitting heeft de gemachtigde van de inspecteur, in afwijking van wat in het verweerschrift is aangevoerd, aan de hand van de eerdergenoemde door hem overgelegde afdrukken van computerschermen betoogd dat in casu sprake is geweest van een andere fout dan in het geval dat aan het Hof 's-Hertogenbosch - en thans ter finale beslechting aan de Hoge Raad - is voorgelegd en waarnaar belanghebbenden verwijzen, een en ander zoals opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat van belanghebbenden aanvankelijk ten onrechte geen successierecht is geheven. Ook de hoogte van dat recht vormt geen onderwerp van geschil. Met partijen is het Hof voorts van oordeel dat hier geen sprake is van een nieuw feit of van kwade trouw aan de zijde van belanghebbenden, als bedoeld in artikel 16 AWR. 5.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag hoe de foutieve verwerking tijdens de aanslagregeling van de gegevens van belanghebbenden dient te worden gekwalificeerd. 5.3. Uit hetgeen namens de inspecteur aan de hand van de schermafdrukken ter zitting is aangevoerd maakt het Hof op dat in dit geval alle gegevens op een juiste wijze in het computersysteem zijn ingevoerd, waarna het systeem op juiste wijze het saldo van de nalatenschap heeft berekend. Vervolgens had de invoerend ambtenaar op het laatste scherm (het zogenaamde resultaatscherm) de keuzemogelijkheid "aanslagbiljet" moeten aanvinken. In plaats daarvan is, naar het Hof aannemelijk acht, bij vergissing de keuzemogelijkheid "beschikking geen aanslag" aangevinkt, hetgeen heeft geleid tot de verkeerde beschikking. Het Hof kwalificeert deze foutieve handeling als een tik - dan wel invoer- of intoetsfout. 5.4. Zou er sprake van zijn geweest dat het systeem in dit geval uit zichzelf "beschikking geen aanslag" als voorkeurskeuze op dit laatste scherm had gegeven, dan zou wellicht van een systeem- of softwarefout kunnen worden gesproken. Onvoldoende aannemelijk is echter geworden, ondanks wat hierover in eerste instantie in het verweerschrift is aangevoerd, dat het systeem bij een normale bediening zelf zo'n voorkeur geeft. Weliswaar is dit van de zijde van belanghebbenden gesuggereerd, maar deze suggestie is gebaseerd op de overtuiging dat hier eenzelfde situatie heeft gespeeld als in de eerdergenoemde zaak die aan het Hof 's-Hertogenbosch is voorgelegd. Het Hof acht het echter voldoende aannemelijk, op grond van wat namens de inspecteur ter zitting naar voren is gebracht en de inhoud van de eerdergenoemde uitspraak van het Hof 's-Hertogenbosch en van de conclusie van Procureur-Generaal Niessen van 28 april 2005 (nrs. 40.958 en 40.959, onderdelen 3.8, 5.21 en 5.22) - alles in onderlinge samenhang bezien - dat er in het daar aan de orde zijnde geval sprake is geweest van een andere fout. In dat geval is ten onrechte de knop "rekenen" niet aangeklikt, waardoor geen saldo van de nalatenschap is berekend en waardoor ook het resultaatscherm niet is verschenen. Dat is dan het scherm, zo begrijpt het Hof, waarop in het normale geval één van beide onder 5.3. genoemde keuzemogelijkheden moet worden aangevinkt. In het geval van het ontbreken van een berekend saldo komt het systeem kennelijk automatisch op "beschikking geen aanslag" te staan, hetgeen slechts verholpen kan worden door een extra menselijke handeling, namelijk het resultaatscherm alsnog oproepen en de daar reeds door het systeem geplaatste vink verplaatsen naar "aanslagbiljet". 5.5. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het Hof van oordeel dat er in dit geval sprake is van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in de beschikking ex artikel 12 AWR is vastgelegd. Voor belanghebbenden was het redelijkerwijs kenbaar dat die beschikking is verzonden tengevolge van een fout, zij het dat zij niet geweten zullen hebben waarin die fout bestond. Het - substantiële - saldo van de nalatenschap was belanghebbenden bekend, zij hadden dit immers zelf berekend. Belanghebbenden hebben geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan zij hadden kunnen en mogen denken dat zij ondanks dit saldo vrijgesteld zouden zijn van het betalen van successierecht daarover. 5.6. De inspecteur was dus bevoegd om tot navordering over te gaan, tenzij gezegd moet worden dat navordering in de omstandigheden van dit geval in strijd was met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Daartoe is van de zijde van belanghebbenden onvoldoende gesteld. Meer in het bijzonder overweegt het Hof op dit punt dat het enkele feit dat de fout eerst een jaar later bij een steekproefcontrole is ontdekt, hoe onwenselijk en onaangenaam voor de betrokkenen ook, niet leidt tot een in rechte te respecteren vertrouwen dat navordering achterwege zou blijven. 5.7. Al het vorenoverwogene brengt mee dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. 6. Proceskosten Voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet het Hof geen aanleiding. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is vastgesteld op 8 september 2005 door mr. O.B. Onnes, in tegenwoordigheid van mr. drs. H.B. Bücker als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.