
Jurisprudentie
AU3354
Datum uitspraak2005-09-21
Datum gepubliceerd2005-09-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507662/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-09-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507662/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 10 augustus 2005 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd vanwege het zonder de daarvoor ingevolge de Wet milieubeheer vereiste vergunning shredderen van metaal in de inrichting van verzoekster op het adres [locatie] [plaats].
Uitspraak
200507662/1.
Datum uitspraak: 21 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2005 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd vanwege het zonder de daarvoor ingevolge de Wet milieubeheer vereiste vergunning shredderen van metaal in de inrichting van verzoekster op het adres [locatie] [plaats].
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 30 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 september 2005, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.H. Luigies, advocaat te Rotterdam, en drs. P.M. Nijmeijer en R. den Hollander, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. W.R.H. Lutjes en N.A. Stom, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [belanghebbende].
2. Overwegingen
2.1. Voor de inrichting is laatstelijk bij besluit van 15 juni 2004 een milieuvergunning verleend. Dit besluit is bij uitspraak van de Afdeling van 27 april 2005 in zaak no. 200405624/1 vernietigd. Gelet hierop, en nu de geldigheidsduur van de eerder voor de inrichting verleende milieuvergunning is verlopen, is de inrichting zonder vergunning in werking.
2.2. Bij het besluit van 10 augustus 2005 heeft verweerder overwogen dat hij voornemens is, vooruitlopend op een nieuwe vergunning, de op- en overslagactiviteiten en het knippen van schroot te gedogen. De shredderactiviteit kan echter niet worden vergund vanwege overschrijding van het maximaal toelaatbare piekgeluidniveau, ongecontroleerde emissies en de hinder die omwonenden ondervinden. Het in werking zijn van de shredder is in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. Verzoekster wijst erop dat met een andere wijze van shredderen, te weten het 'Wet Shredding Dry Downstream System', de milieugevolgen van shredderactiviteiten mogelijk zodanig kunnen worden beperkt, dat daarvoor alsnog vergunning kan worden verleend. Voor dit systeem zal, zo is ter zitting gebleken, een aanzienlijke investering moeten worden gedaan. Verzoekster is voornemens een proef met dit systeem uit te voeren. Zij wijst verder op de met name bedrijfseconomische gevolgen van het moeten staken van het shredderen.
2.4. De last onder dwangsom ziet op het shredderen met de bestaande installatie zoals dit tot nu toe binnen de inrichting plaatsvindt. Daarvoor zal naar verwachting niet opnieuw vergunning worden verleend. Verweerder heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2004 een ontwerpbesluit opgesteld dat strekt tot weigering van de vergunning op dit punt. Er bestaat dan ook geen concreet zicht op legalisatie. Dat mogelijk sprake kan zijn van proefnemingen of vergunningverlening voor een nieuwe wijze van shredderen, maakt dat niet anders. In zoverre is er geen grond voor het oordeel dat verweerder had behoren af te zien van handhavend optreden.
Verder zijn ook de gevolgen van het handhavend optreden voor de bedrijfsvoering van verzoekster naar het oordeel van de Voorzitter niet zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat verweerder daarvan had behoren af te zien. Daarbij neemt de Voorzitter mede in aanmerking dat aannemelijk is dat de shredderactiviteiten waarop de last betrekking heeft tot aanzienlijke overlast voor de omwonenden van de inrichting kan leiden.
2.5. De Voorzitter ziet aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Zijpp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2005
262.