Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3356

Datum uitspraak2005-09-21
Datum gepubliceerd2005-09-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505784/5 en 200505784/6
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij uitspraak van 11 augustus 2005, no. 200505784/3, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het beroep van opposante tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) van 25 april 2005, kenmerk DGWM/2005/6528, niet-ontvankelijk verklaard.


Uitspraak

200505784/5 en 200505784/6. Datum uitspraak: 21 september 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van: de stichting "Stichting Belangen Stationsweg Hillegom", gevestigd te Hillegom, opposante. 1.    Procesverloop Bij uitspraak van 11 augustus 2005, no. 200505784/3, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het beroep van opposante tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) van 25 april 2005, kenmerk DGWM/2005/6528, niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft opposante bij brief van 15 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2005, verzet gedaan. Bij brief van 18 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2005, heeft opposante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2005, waar opposante, vertegenwoordigd door F.J. van Haren, is verschenen. Voorts is het college, vertegenwoordigd door L.C. Aben, ambtenaar van de provincie, gehoord. Daarnaast is [partij], vertegenwoordigd door J.D. van Tol, alsmede het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hillegom, vertegenwoordigd door D.J.T. Walther en ing. H.A. Kloos, ambtenaren van de gemeente, ter zitting verschenen. Ter zitting is toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.    Overwegingen 2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in verzet. 2.2.    In de uitspraak van 11 augustus 2005 heeft de Afdeling het beroep van opposante niet-ontvankelijk verklaard, omdat door haar geen bedenkingen zijn ingebracht tegen het ontwerp van het besluit en zij daarom geen beroepsrecht kan ontlenen aan artikel 20.6 van de Wet milieubeheer. 2.3.    Opposante heeft naar voren gebracht dat door haar geen bedenkingen zijn ingediend, omdat eerst na het verstrijken van de termijn voor het indienen van bedenkingen bij haar bekend werd dat het onttrekken van grondwater kan leiden tot schade aan de omliggende woningen. Volgens haar kan van een gewone burger niet worden verwacht dat naar aanleiding van een ontwerp van het besluit dergelijke gevolgen worden overzien. 2.3.1.    De Voorzitter constateert dat opposante geen voor de beoordeling van haar beroepsrecht relevante feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht, die niet reeds bij de uitspraak van 11 augustus 2005 door de Afdeling zijn betrokken. In het betoog van opposante dat uit onderzoek is gebleken dat de omstandigheden waaronder blijkens het besluit grondwater zullen worden onttrokken mogelijk tot schade voor de omliggende woningen zal leiden, ziet de Voorzitter geen reden om aan te nemen dat het niet-inbrengen als bedenking daarvan redelijkerwijs niet aan opposante kan worden tegengeworpen. De Voorzitter ziet in hetgeen door opposante naar voren is gebracht dan ook geen redenen om tot een ander oordeel te komen dan de uitspraak van 11 augustus 2005. 2.4.    Het verzet is ongegrond. 2.5.    Gelet hierop dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het verzet ongegrond; II.    wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen    w.g. Van Heusden Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2005 163-428.