
Jurisprudentie
AU3385
Datum uitspraak2005-09-28
Datum gepubliceerd2005-09-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200409291/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200409291/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 14 december 2000 heeft de gemeenteraad van Geldrop (thans: Geldrop-Mierlo) op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 november 2000, het bestemmingsplan "Golfterrein Bronzenwei" vastgesteld.
Uitspraak
200409291/1.
Datum uitspraak: 28 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging Werkgroep voor Natuurbehoud en Milieubeheer, Eindhoven en omgeving", de Brabantse Milieufederatie, de Milieudefensiegroep Geldrop en de stichting "Stichting Platform Duurzaam Geldrop", gevestigd te respectievelijk Eindhoven, Tilburg en Geldrop,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2000 heeft de gemeenteraad van Geldrop (thans: Geldrop-Mierlo) op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 november 2000, het bestemmingsplan "Golfterrein Bronzenwei" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 juli 2001, no. 729957, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft dit besluit bij uitspraak van 31 juli 2002,
no. 200104702/1, vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 september 2004, no. 783601, wederom beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 15 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Het verweerschrift is aangevuld bij brief van 15 februari 2005.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht (hierna: het deskundigenbericht), gedateerd 20 mei 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten, de gemeenteraad van Geldrop-Mierlo en Golfclub Riel. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.J.A.M. van der Meijden, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door W.H.M. Maasakkers en P.H.M. Verstraaten, ambtenaren van de gemeente, en Golfclub "Riel", vertegenwoordigd door drs. [gemachtigde].
2. Overwegingen
Overgangsrecht
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Ontvankelijkheid
2.2. In artikel 6:4, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb) is bepaald dat het instellen van beroep op een administratieve rechter geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij die rechter.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Awb wordt een beroepschrift ondertekend.
Ingevolge artikel 8:24, eerste lid, van de Awb kunnen partijen zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Indien een beroep is ingesteld bij de Afdeling, kan de Afdeling krachtens artikel 8:24, tweede lid, van de gemachtigde, niet zijnde een advocaat of procureur, een schriftelijke machtiging verlangen. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, kan het beroep ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2.1. De Vereniging Werkgroep voor Natuurbehoud en Milieubeheer, Eindhoven en omgeving heeft in het beroepschrift verklaard dat beroep wordt ingesteld mede namens de Brabantse Milieufederatie en dat het beroep wordt onderschreven door de Milieudefensiegroep Geldrop en de Stichting Platform Duurzaam Geldrop. Daarbij heeft zij geen machtiging of andere stukken overgelegd waaruit de gestelde vertegenwoordiging blijkt.
De Vereniging Werkgroep voor Natuurbehoud en Milieubeheer, Eindhoven en omgeving is bij aangetekende brief van 24 november 2004 verzocht de gestelde vertegenwoordiging aan te tonen. Zij is tot en met 22 december 2004 hiertoe in de gelegenheid gesteld. Hierbij is vermeld dat, indien dat niet binnen de gestelde termijn gebeurt, er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep, voorzover ingesteld namens de Brabantse Milieufederatie en onderschreven door de Milieudefensiegroep Geldrop en de Stichting Platform Duurzaam Geldrop, niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De Vereniging Werkgroep voor Natuurbehoud en Milieubeheer, Eindhoven en omgeving heeft de gestelde vertegenwoordiging niet binnen de gestelde termijn aangetoond. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
2.2.2. Het beroep, voorzover dat is ingesteld namens de Brabantse Milieufederatie en onderschreven door de Milieudefensiegroep Geldrop en de Stichting Platform Duurzaam Geldrop, is niet-ontvankelijk.
Toetsingskader
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellante
2.4. De Vereniging Werkgroep voor Natuurbehoud en Milieubeheer, Eindhoven en omgeving stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan.
2.4.1. Appellante stelt dat met het bestemmingsplan niet voldaan wordt aan het in het Streekplan "Brabant in Balans" (hierna: het streekplan) neergelegde vereiste dat bij de aanleg van een golfbaan in de Agrarische Hoofdstructuur-Landschap, subzone Regionale Natuur en Landschap Eenheid (hierna: AHS-Landschap, subzone RNLE-landschapsdeel), nieuwe natuur dient te ontstaan op een oppervlakte die tenminste even groot is als de oppervlakte die specifiek voor de sport is bestemd. Voorts zal volgens haar de voor de aan te leggen golfbaan noodzakelijke beregening leiden tot meer grondwateronttrekking en inspoeling van meststoffen en bestrijdingsmiddelen, hetgeen bezwaarlijk is omdat het plangebied ligt binnen de 500 meter beschermingszone van de natte natuurparel Gijzenrooi. Voorts verdraagt het voor de aanleg van de golfbaan noodzakelijke grondverzet zich hier niet mee, aldus appellante. Zij stelt verder dat het bestemmingsplan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het plangebied aantast, dan wel onvoldoende beschermt. Daarnaast zal als gevolg van het bestemmingsplan de open ruimte tussen Geldrop en Eindhoven worden verkleind, waarmee de landschapsecologische zone wordt versmald, aldus appellante.
Het standpunt van verweerder
2.5. Verweerder heeft het bestemmingsplan niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft het goedgekeurd. Hij stelt dat is voldaan aan de voorwaarden in het streekplan voor de aanleg van een golfbaan in de AHS-Landschap, subzone RNLE-landschapsdeel. In het bestemmingsplan wordt namelijk voorgesteld om de huidige 10 hectare landbouwgrond in het plangebied om te zetten in 7 hectare moeras, beplanting en rough en in 3 hectare fairway en greens, zo stelt verweerder. Daarbij kan naast het moeras en de beplanting de rough tot natuur kan worden gerekend, onder meer omdat die bestaat uit natuurdoeltypen zoals die worden toegepast in natuurgebiedsplannen. Hoewel de RNLE en daarmee de subzone RNLE-landschapsdeel met het reconstructieplan nader dient te worden begrensd, heeft verweerder het bestemmingsplan toch aan het beleid getoetst dat voor gebieden met een dergelijke aanduiding geldt, nu volgens hem aannemelijk is dat het plangebied in het reconstructieplan binnen de subzone RNLE-landschapsdeel zal komen te liggen. Voorzover in het ten tijde van het bestreden besluit nog vast te stellen reconstructieplan het plangebied als beschermingszone natte natuurparel wordt aangewezen, stelt verweerder dat de voorgestane ontwikkelingen geen belemmeringen vormen voor het reconstructieproces.
Hij stelt dat verdroging van het omringend gebied zich niet zal voordoen nu beregening uit de bestaande grondwaterput op het naastgelegen sportpark Bronzenwei binnen de huidige vergunning is toegestaan en de beëindiging van de Honk- en Softballclub ervoor zorgt dat niet meer grondwater zal worden onttrokken als gevolg van het bestemmingsplan. Daarnaast wordt in het plangebied geen beregeningswater onttrokken, zal een beheersplan worden opgesteld en is het behoud van de hydrologische waarden in de planvoorschriften ten doel gesteld, aldus verweerder. Hij voegt daaraan toe dat het waterschap De Dommel heeft ingestemd met het bestemmingsplan. Verder stelt hij dat wat betreft de inspoeling van meststoffen en bestrijdingsmiddelen juist als gevolg van het bestemmingsplan een verbetering optreedt, nu landbouwgronden plaats maken voor een golfbaan. Het natuurvriendelijk beheren van de golfbaan zal volgens hem tevens in het beheersplan worden opgenomen. Verder zal niet meer dan 100 m³ grond in totaal of op een diepte van meer dan 50 cm onder het maaiveld in het plangebied verzet worden en zal geen nieuwe drainage aangelegd worden, aldus verweerder. Daarbij voorziet het aanlegvergunningenstelsel volgens hem in een beschermingsregime.
Verder stelt verweerder dat een onderzoek naar de cultuurhistorische aspecten in het plangebied heeft uitgewezen dat het plangebied niet als cultuurhistorisch waardevol kan worden aangemerkt. Evenmin is volgens hem gebleken van een onaanvaardbare aantasting van de landschappelijke waarden in het plangebied.
Ten slotte stelt verweerder dat de openheid van het plangebied, voorzover daarvan al kan worden gesproken, niet onevenredig zal worden aangetast.
Vaststelling van de feiten
2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. Het plan voorziet in de aanleg van een golfbaan op een perceel ten westen van en grenzend aan het bestaande sportpark Bronzenwei. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Eindhovenseweg, aan de zuidzijde door de Rielsedijk en aan de westzijde door de Rielseheideweg met daarachter het woonwagencentrum. Het plangebied heeft een oppervlakte van ruim 10 hectare. Het wordt momenteel grotendeels gebruikt voor maïsteelt en beweiding.
2.6.2. In het streekplan is het plangebied aangemerkt als AHS-Landschap, subzone RNLE-landschapsdeel. In het streekplan is neergelegd dat een nieuwe golfbaan in haar geheel in de AHS-landschap, subzone RNLE-landschapsdeel mag worden aangelegd, mits zij zodanig wordt ingericht dat er nieuwe natuur ontstaat op een oppervlakte, die tenminste even groot is als de oppervlakte die specifiek voor de sport is bestemd, inclusief gebouwen en parkeervoorzieningen. Onder de subzone RNLE-landschapsdeel vallen landbouwgronden die op zichzelf genomen geen bijzondere (potentiële) natuurwaarden bezitten, maar tot een regionale natuur- en landschapseenheid worden gerekend vanwege hun ligging ten opzichte van belangrijke bos- en natuurgebieden en landbouwgronden met bijzondere natuurwaarden binnen een RNLE. In de subzone RNLE-landschapsdeel gaat het erom dat de ontwikkeling van natuur en landschap in de regionale eenheid als geheel wordt ondersteund. De met deze aanduiding opgenomen gebieden, waaronder het plangebied, maken hiermee onderdeel uit van de RNLE. De begrenzing van de RNLE is strikt waar zij de GHS en AHS-landschap, subzones leefgebied dassen en waterpotentiegebied, omsluit. Daar kan de grens van de RNLE niet naar binnen worden verlegd. De begrenzing is echter flexibel waar de RNLE de AHS-landschap, subzone RNLE-landschapsdeel omsluit. Met de nadere begrenzing van de RNLE, die moet plaatsvinden in het Reconstructieplan, wordt ook de subzone RNLE-landschapsdeel nader begrensd.
In de "Handreiking ten behoeve van golfbanen in dassenleefgebied respectievelijk voor golfbanen in de AHS-Landschap, subzone RNLE-landschapsdeel en subzone waterpotentiegebied en GHS-landbouw, subzone leefgebied struweelvogels" (hierna: de Handreiking) heeft verweerder getracht meer duidelijkheid te scheppen over de begrippen "specifiek voor de golfsport bestemd" en "nieuwe natuur". Uit deze Handreiking volgt onder meer dat de driving-range, de green, de tee, de fairway en de semi-rough gelden als specifiek voor de golfsport bestemd. De oppervlaktes van deze onderdelen zijn bepalend voor de oppervlakte nieuwe natuur welke tenminste dient te worden gerealiseerd. De genoemde onderdelen, evenals reeds in het gebied aanwezige natuur, kunnen geen onderdeel uitmaken van de te realiseren nieuwe natuur. Voorts volgt uit de Handreiking dat de nieuwe natuur dient aan te sluiten bij de landschappelijke karakteristieken en natuurwaarden in de directe omgeving van het initiatief dan wel bij de potenties die in het gebied aanwezig zijn. Nieuwe natuur moet qua inrichting en beheer voldoen aan de eisen van de natuurdoeltypen zoals die toegepast worden in de Subsidieregeling Natuurbeheer van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: Subsidieregeling). De oppervlakte nieuwe natuur moet minimaal overeenkomen met de oppervlakte welke is vastgesteld binnen de betreffende natuurdoeltypen. Multifunctioneel water, reservaatsakker, wintergastengrasland en weidevogelgrasland bieden niet de gewenste toename van natuurkwaliteit en bij halfnatuurlijk grasland dient hieraan een goede motivering ten grondslag te liggen. De nieuwe natuur dient zodanig gelegen te zijn dat er voldoende uitwisselingsmogelijkheden zijn tussen de nieuwe natuur en de omliggende natuur, voor de belangrijkste soortgroepen welke van de nieuwe natuur kunnen profiteren. De rough zal doorgaans niet meegeteld kunnen worden als nieuwe natuur, tenzij via een inrichtings-, beheer- en bestemmingsplan overtuigend is aangetoond dat dit gedeelte van de golfbaan blijvend kan voldoen aan de eisen die voor het beoogde natuurdoeltype gesteld worden vanuit de Subsidieregeling.
2.6.3. Aan het plangebied is grotendeels de bestemming "Recreatieve doeleinden" toegekend. Ingevolge artikel 3, onder A, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de aanleg van een 9-holes golfbaan en beoefening van de golfsport, voor behoud, herstel, ontwikkeling en beheer van de op de gronden voorkomende landschappelijke en natuurwaarden in het algemeen en de herpetologische waarden in het bijzonder en voor behoud van de hydrologische waarden. Ingevolge artikel 3, onder B, van de planvoorschriften zijn op deze gronden maximaal 30% voorzieningen die noodzakelijk zijn in verband met de aanleg van een golfbaan, 10% plas/dras/moeras, 20% houtsingels en struiken en 40% ruigten en overige vegetaties toegelaten.
2.6.4. In de plantoelichting is wat betreft de inrichting van de golfbaan gesteld dat het slaan van oefenballen (driving-range) zal plaatsvinden op het buiten het plangebied gelegen honkbalveld. De ingang van de 9-holes baan is het bestaande hek in de oostelijke beplantingssingel. De baan bestaat uit 2 par 4 holes met een lengte van 258 meter en 331 meter en 7 par 3 holes met een lengte tussen de 79 en 144 meter. De holes worden zo aangelegd dat enerzijds voldoende lengte voor een middelgrote 9-holes golfbaan ontstaat, terwijl anderzijds de terreinstructuur, gevormd door de houtwallen, zoveel mogelijk in stand blijft. Hierdoor blijft het ruimtebeslag van de relatief intensief te gebruiken delen beperkt, zodat meer ruimte overblijft voor natuur- en landschapsontwikkeling.
In het inrichtingsplan is neergelegd dat het plangebied momenteel uit drie ongeveer gelijke delen bestaat. Twee delen liggen relatief hoog en zijn zandig, terwijl één deel relatief laag ligt. Op het lage deel zal plas/dras/moeras worden aangelegd, waarvan een deel permanent waterhoudend is, terwijl de oevers zijn afgestemd op natuurontwikkeling. Omdat hier een moerasontwikkeling geïnitieerd wordt, zou een goede biotoop voor vooral amfibieën kunnen ontstaan. Door het voor de aanleg van plas/dras/moeras noodzakelijke grondverzet kunnen met de vrijkomende grond enkele hogere plaatsen in de droge delen worden gemaakt. In een beplantingsplan is weergegeven in welke beplanting zal worden voorzien. De bestaande beplanting gaat deel uitmaken van dit beplantingsplan, zoals dat in het inrichtingsplan is opgenomen.
De clubhuisactiviteiten en de parkeermogelijkheden zullen worden geboden in het aangrenzende sportpark Bronzenwei.
In het deskundigenbericht is gesteld dat gezien de grootte van de golfbaan, namelijk 9 holes op een oppervlakte van ongeveer 10 hectare, de afstanden tussen de holes en de zogenoemde fairways niet groot zullen zijn. Uitgaande van het inrichtingsplan variëren de afstanden van de holes tussen de 80 en 350 meter. De breedtes van de fairways variëren tussen de 20 en en 30 meter en de afstanden tussen de verschillende fairways bedragen gemiddeld 20 meter of minder. De afstanden tussen het afslagpunt (de tee) en de fairway bedragen gemiddeld ongeveer 50 meter.
In het deskundigenbericht wordt verder geconcludeerd dat de zogenoemde roughs (ruigten), met uitzondering van het middengedeelte bestaande uit plas/dras/moeras, niet dermate groot zijn dat deze niet zullen worden betreden. Hierdoor is betreding van de roughs gedurende het lopen tussen en over de verschillende holes onvermijdelijk. Verder is het mogelijk dat golfballen naast de fairway in de ruigten terecht komen, hoewel de mate van betreding wellicht meevalt gezien de relatief korte afstanden tussen de holes. Een afwijking bij de slagen is dan minder groot. Hierbij is van belang dat de roughs onderdeel van het spel zijn, nu de golfbal niet buiten spel raakt indien deze terecht komt in deze roughs. In het deskundigenbericht is ten slotte gesteld dat de mate van intensiteit van betreding van de roughs een belangrijke rol speelt voor de mate van natuurontwikkeling. Het gebruik van een golfbaan kan worden vergeleken met het gebruik van een stadspark, waar beperkte natuurontwikkeling ook mogelijk kan zijn, aldus het deskundigenbericht.
2.6.5. Het gebied Gijzenrooi, dat grenst aan de zuidzijde van het plangebied, is in het streekplan aangeduid als natte natuurparel. Natuurgebieden die bijzonder gevoelig zijn voor de waterkwantiteit en de waterkwaliteit, worden sterk beïnvloed door de inrichting en het beheer van de omgeving. In de reconstructie- en gebiedsplannen van het project "Revitalisering Landelijk Gebied" wordt via de methodiek ‘waterdoelen’ bekeken welke maatregelen nodig zijn om de gewenste doelstellingen voor de natuurwaarden te bewerkstelligen. Dan wordt duidelijk welke bestemming, inrichting en beheer nodig zijn in en rondom deze kwetsbare gebieden. Het planologisch regime zal telkens maatwerk moeten zijn en zich mede moeten richten op bescherming en herstel (verdrogingsbestrijding) van de waterafhankelijke natuur. In de tussentijd wordt op basis van een watertoets bekeken of ruimtelijke plannen en projecten aanvaardbaar zijn vanuit dit oogpunt.
2.6.6. In de plantoelichting is gesteld dat verdroging een probleem vormt in het gebied. Daarom dienen ingrepen ter plaatse die de hydrologie kunnen beïnvloeden kritisch bekeken te worden. Er zal niet gedraineerd worden. Ook zal de huidige ontwateringssituatie rond het plangebied gehandhaafd blijven. Er zal slechts incidenteel noodzaak bestaan om te beregenen. Het beregeningswater zal dan echter niet onttrokken worden aan het plangebied, maar aan een bestaande grondwaterput op sportpark Bronzenwei. De beregening kan plaatsvinden binnen een daartoe door de provincie Noord-Brabant afgegeven vergunning. Deze vergunning is in 1992 verleend en geldt voor 5 installaties. De totale vergunde pompcapaciteit is 160 m³ per uur.
In een nog op te stellen beheersplan zal aangegeven worden wanneer beregening zal worden toegepast en om hoeveel water het dan zal gaan. In een privaatrechtelijke beheersovereenkomst zullen afspraken over duurzaam waterbeheer worden opgenomen om het effect op de grondwaterstromingspatronen te beperken.
Wat betreft de inspoeling van meststoffen en bestrijdingsmiddelen wordt in de plantoelichting vermeld dat momenteel de ruim 10 hectare grond agrarisch wordt gebruikt. Gebruik als golfbaan zal voor het grootste deel een vermindering van de milieubelasting en voor het overige deel een verandering van de milieubelasting met zich meebrengen.
Voor de grootste delen van het gebied wordt namelijk natuurontwikkeling en extensivering beoogd in de vorm van ruim 7 hectare moeras, beplanting en roughs. Deze delen zullen niet bemest worden en alleen extensief gemaaid worden. De fairways en de greens vormen samen 3 hectare en vergen een specifieke bemesting en toediening van bestrijdingsmiddelen ten behoeve van de grasgroei. Het terrein zal op natuurvriendelijke wijze worden beheerd, hetgeen in het reeds genoemde beheersplan zal worden vastgelegd.
Bij brief van 19 juni 2003 heeft het bestuur van het waterschap De Dommel te kennen gegeven dat het kan instemmen met het bestemmingsplan.
2.6.7. In de plantoelichting is gesteld dat het inrichtingsplan voor de golfbaan optimaal is aangepast aan de landschappelijke kenmerken en de natuurlijke situatie. Er wordt slechts één hole verhoogd aangelegd in verband met de bespeelbaarheid. Het aantal par 4 holes is teruggebracht naar 2 en de lengte van de holes is eveneens verminderd, waardoor minder ruimte nodig is. De bestaande beplanting wordt voor het grootste deel behouden en tevens flink uitgebreid. Van de bestaande houtsingels zal er slechts één geheel en één gedeeltelijk verdwijnen. Deze worden in ruime mate gecompenseerd door de aanplant van nieuwe bomen en struiken elders op het terrein. Eventuele verdere compensatie kan in de Gijzenrooise Zegge plaatsvinden. Ook hiervoor zal één en ander worden opgenomen in een beheersplan.
Gelet op de gegevens van Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland (hierna: RAVON) bevat het plangebied geen bijzondere (potentiële) natuurwaarden.
2.6.8. In artikel 5, lid B, sub 1, van de planvoorschriften is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. In lid B, sub 2 van dit artikel staat dat het verbod dat onder sub 1 is opgenomen niet geldt voor werken of werkzaamheden welke aanleg, onderhoud of beheer van de golfbaan of de waterloop betreffen.
2.6.9. In het deskundigenbericht is gesteld dat het plangebied tussen de twee stedelijke gebieden van Eindhoven en Geldrop ligt en kan worden gezien als de overgangszone tussen stedelijke bebouwing en agrarisch cultuurlandschap. Het plangebied is vanaf de Rielsedijk beperkt te zien door de hoge en dichte begroeiing, die het zicht richting de Eindhovenseweg geheel wegneemt. Ook de doorkijk richting Gijzenrooi is beperkt door de houtwallen die het zicht wegnemen.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. Verweerder heeft in het bestreden besluit inzake de goedkeuring van dit bestemmingsplan in redelijkheid het provinciaal beleid kunnen toepassen zoals dit is neergelegd in het streekplan en zoals dat geldt voor AHS-Landschap, subzone RNLE-landschapsdeel. Hiertoe wordt overwogen dat het plangebied uitgaande van de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende streekplankaart thans binnen de begrenzing van de subzone RNLE-landschapsdeel ligt. Een nadere begrenzing is voorzien in een reconstructieplan. Ten tijde van het bestreden besluit was het desbetreffende reconstructieplan echter nog niet vastgesteld. Er bestond echter geen aanleiding voor de verwachting dat het plangebied in het reconstructieplan buiten de bewuste begrenzing zou vallen. Voorts heeft verweerder in redelijkheid, met toepassing van het beleid zoals dat geldt voor gebieden binnen de AHS-Landschap, subzone RNLE-landschapsdeel, gekozen voor de toepassing van het strengste regime dat het streekplan kent. Het streekplan stelt geen voorwaarden voor de aanleg van een golfbaan in gebieden in de AHS-Landschap zonder de aanduiding RNLE-landschapsdeel.
2.7.1. Het provinciaal beleid zoals dat is neergelegd in het streekplan en in de Handreiking en hiervoor is beschreven in overweging 2.6.2. wordt in zijn algemeenheid door de Afdeling niet onredelijk geacht.
2.7.2. Zoals in overweging 2.6.3. is weergegeven biedt het bestemmingsplan de basis voor maximaal 30% voorzieningen die noodzakelijk zijn in verband met de aanleg van een golfbaan. De roughs worden, gelet op de door verweerder gehanteerde Handreiking, niet aangemerkt als specifiek voor de golfsport bestemd. Nu in het streekplan als voorwaarde voor de aanleg van een golfbaan wordt gesteld dat deze zodanig wordt ingericht dat er nieuwe natuur ontstaat op een oppervlakte die tenminste even groot is als de oppervlakte die specifiek voor de golfsport is bestemd, inclusief gebouwen en parkeervoorzieningen, stelt het streekplan in deze situatie derhalve als voorwaarde dat tenminste 30% nieuwe natuur ontstaat. Tevens kan worden vastgesteld dat als gevolg van het bestemmingsplan 10% plas/dras/moeras en 20% houtsingels en struiken zullen worden aangelegd. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de Handreiking, zowel plas/dras/moeras als houtsingels en struiken kunnen worden aangemerkt als nieuwe natuur. Voorts heeft hij ter zitting onweersproken gesteld dat het mogelijk is in het plangebied een golfbaan aan te leggen met voor maximaal 30% van dit gebied voorzieningen die noodzakelijk zijn in verband met de aanleg van een golfbaan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat met het bestemmingsplan niet is voldaan aan de voorwaarden in het streekplan.
2.7.3. Niet aannemelijk is dat als gevolg van het bestemmingsplan meer grondwater zal worden onttrokken dan thans het geval is. In zoverre doen zich geen effecten voor op de natte natuurparel Gijzenrooi. Hierbij wordt met name in aanmerking genomen dat gebruik zal worden gemaakt van de vergunning voor het beregenen van sport- en recreatieterreinen die in 1992 is verleend en geldt voor 5 installaties, met een totale vergunde pompcapaciteit van 160 m³ per uur. Ter zitting is gebleken dat hiermee in totaal ongeveer 21.000 m³ per jaar wordt opgepompt. Dit volume zal als gevolg van het bestemmingsplan niet veranderen. Deze vergunning is thans niet in geding. Voorts wordt in aanmerking genomen dat in het plangebied niet zal worden gedraineerd, dat de huidige ontwateringssituatie zal worden gehandhaafd en dat in een beheersplan zal worden aangegeven wanneer beregening zal worden toegepast en om hoeveel water het dan zal gaan.
Tevens heeft verweerder zich in dit verband in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat het voor de aanleg van de golfbaan noodzakelijke grondverzet een bedreiging vormt voor de beschermingszone natte natuurparel. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat geen grotere massa's grond dan 100 m³ in totaal in het plangebied verzet worden of op een diepte van meer dan 50 centimeter onder maaiveld.
Voorts is gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting niet aannemelijk geworden dat de inspoeling van meststoffen en bestrijdingsmiddelen ten gevolge van het bestemmingsplan groter zal worden dan in de huidige situatie het geval is. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat aannemelijk is dat het plangebied, dat momenteel agrarisch wordt gebruikt, de laatste jaren intensief is bemest. Tevens wordt hierbij van belang geacht dat voor de grootste delen van het plangebied natuurontwikkeling en extensivering worden beoogd, welke delen niet bemest en alleen extensief gemaaid zullen worden.
Verder wordt in het algemeen van belang geacht dat het bestemmingsplan een waarborg biedt op dit punt nu in de planvoorschriften is opgenomen dat de op de plankaart voor "Recreatieve doeleinden" aangewezen gronden zijn bestemd voor onder meer behoud van hydrologische waarden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het bestuur van het waterschap De Dommel heeft ingestemd met het bestemmingsplan en de verwachting heeft uitgesproken dat de waterhuishoudkundige effecten van het bestemmingsplan op de natte natuurparel enkel positief zijn.
2.7.4. Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat als gevolg van het bestemmingsplan de openheid van het gebied, voorzover daarvan sprake is, niet zodanig wordt aangetast dat hij hieraan niet heeft kunnen voorbijgaan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het plangebied tussen de twee stedelijke gebieden van Eindhoven en Geldrop ligt en kan worden gezien als de overgangszone tussen stedelijke bebouwing en agrarisch cultuurlandschap. Tevens wordt van belang geacht dat het plangebied vanaf de Rielsedijk thans slechts beperkt te zien is door de hoge en dichte begroeiing, terwijl ook de doorkijk richting Gijzenrooi is beperkt door de houtwallen die het zicht wegnemen.
2.7.5. Gelet op de stukken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting, is aannemelijk geworden dat landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het plangebied slechts beperkt aanwezig zijn. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat ter zitting is gebleken dat het plangebied op de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende cultuurhistorische waardenkaart niet staat aangegeven. Tevens bevat het plangebied, onder meer blijkens de gegevens van het RAVON, in zoverre geen bijzondere (potentiële) natuurwaarden. Voor het overige is niet gebleken dat natuurwaarden zodanig worden aangetast als gevolg van het bestemmingsplan, dat verweerder hieraan in redelijkheid een doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat blijkens het inrichtingsplan het grootste deel van de houtwallen zal worden gehandhaafd.
2.7.6. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich, behoudens met betrekking tot hetgeen hierna in overweging 2.7.7. wordt overwogen, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.7.7. Wat betreft het in artikel 5, lid B, sub 1, van de planvoorschriften opgenomen aanlegvergunningenstelsel wordt het volgende overwogen.
Zoals in overweging 2.6.8. is neergelegd, geldt het aanlegvergunningenstelsel ingevolge artikel 5, lid B, sub 2, van de planvoorschriften niet voor werken of werkzaamheden welke aanleg, onderhoud of beheer van de golfbaan of de waterloop betreffen. Nu aan het plangebied grotendeels de bestemming "Recreatieve doeleinden" is toegekend en ingevolge artikel 3, onder A, van de planvoorschriften de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor de aanleg van een 9-holes golfbaan en beoefening van de golfsport, voor behoud, herstel, ontwikkeling en beheer van de op de gronden voorkomende landschappelijke en natuurwaarden in het algemeen en de herpetologische waarden in het bijzonder en voor behoud van de hydrologische waarden, wordt vastgesteld dat het aanlegvergunningenstelsel niet geldt voor het merendeel van het plangebied.
De gemeenteraad heeft in zijn reactie op het deskundigenbericht en ter zitting erkend dat artikel 5, lid B, sub 2, van de planvoorschriften niet opgenomen had moeten worden en heeft de Afdeling verzocht hieraan goedkeuring te onthouden. Verweerder heeft miskend dat tengevolge van de genoemde bepaling het aanlegvergunningenstelsel niet van toepassing is op een groot gedeelte van het plangebied, terwijl hij dit aanlegvergunningenstelsel wel van belang heeft geacht bij de goedkeuring van dit bestemmingsplan.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voor zover het artikel 5, lid B, sub 2, van de planvoorschriften betreft, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder, door het plan op dit punt goed te keuren, in zoverre heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Nu rechtens maar één te nemen beslissing mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om aan artikel 5, lid B, sub 2, van de planvoorschriften goedkeuring te onthouden.
Proceskostenveroordeling
2.8. Niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voorzover dat is ingesteld namens de Brabantse Milieufederatie en onderschreven door de Milieudefensiegroep Geldrop en de Stichting Platform Duurzaam Geldrop;
II. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 14 september 2004, 783601, voorzover het de goedkeuring van artikel 5, lid B, sub 2, van de planvoorschriften betreft;
IV. onthoudt goedkeuring aan het planvoorschrift genoemd onder III.;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
VI. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VII. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Van Dorst
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2005
357-445.