Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3402

Datum uitspraak2005-09-28
Datum gepubliceerd2005-09-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200503087/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij uitspraak van 16 maart 2005, in zaak no. 200406209/1, heeft de Afdeling het door verzoeker ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 30 juni 2004 in het geding tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.


Uitspraak

200503087/1. Datum uitspraak: 28 september 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het verzoek van: [verzoeker], wonend te [woonplaats], om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2005, in zaak no. 200406209/1. 1.    Procesverloop Bij uitspraak van 16 maart 2005, in zaak no. 200406209/1, heeft de Afdeling het door verzoeker ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 30 juni 2004 in het geding tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Bij brief van 26 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2005, heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Deze brief is aangehecht. Het college heeft bij brief van 28 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2005, een reactie ingediend. Na afloop van het vooronderzoek heeft verzoeker bij brief van 8 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2005, aanvullende gegevens verstrekt. Deze brief is aan het college toegezonden en aangehecht. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 augustus 2005, waar verzoeker in persoon, vergezeld van ir. G.R.W. Kymmell, en het college vertegenwoordigd door M.H.H. van Kempen-Huizinga, beleidsmedewerker bij de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. 2.2.    De Afdeling stelt voorop dat voornoemde herziening een buitengewoon rechtsmiddel betreft, dat er in beginsel toe strekt een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. In het restrictieve kader van artikel 8:88 van de Awb kunnen derhalve slechts aangelegenheden van feitelijke aard een rol spelen. Zulks betekent onder meer dat een vermeend onjuiste rechtsopvatting niet kan dienen als grond voor herziening en dat de herziening niet bedoeld is om een partij de gelegenheid te bieden het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Gelet hierop faalt hetgeen verzoeker heeft aangevoerd tegen de overwegingen waarop de uitspraak van 16 maart 2005 berust.    Voor zover verzoeker nog heeft beoogd te stellen dat het raadsbesluit van 16 december 2004 met betrekking tot de werkingssfeer van de Gebruiksverordening Tweede Woningen Veere een omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb oplevert, faalt dit betoog evenzeer, nu dit besluit is gepubliceerd op 26 januari 2005. Niet valt in te zien dat verzoeker dit niet heeft kunnen inbrengen in de voorliggende procedure, waarin de zitting is gehouden op 10 februari 2005. 2.3.    Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen, nu geen sprake is van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat. w.g. Hirsch Ballin                   w.g. Matulewicz Lid van de enkelvoudige kamer          ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2005 45-497.