Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3471

Datum uitspraak2005-09-27
Datum gepubliceerd2005-09-29
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers100532/04-824
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gelet op de omstandigheid dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter met betrekking tot het gezag in de onderhavige zaak niet op enig verdrag kan worden gebaseerd, zal de rechtbank de rechtsmacht toetsen aan artikel 4 lid 3 sub b van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In dit artikel is geregeld dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd verklaart met betrekking tot verzoeken tot regeling van het gezag (en de omgang), indien hij zich wegens de geringe verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland, niet in staat acht het belang van het kind naar behoren te beoordelen. In de onderhavige zaak heeft de man ten tijde van de indiening van het verzoek (data) ten aanzien van de verblijfplaats van het kind gesteld dat de vrouw het kind van partijen 2003 in Zuid-Afrika heeft gehouden en alle contacten tussen de man en het kind heeft verbroken. Gelet op het aanzienlijke tijdsverloop tussen het vertrek van de vrouw en het kind naar Zuid-Afrika en de indiening van het verzoek, gaat de rechtbank ervan uit dat, mede gelet op het bepaalde in artikel 1:12 BW, dat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Zuid-Afrika heeft, nu gesteld noch gebleken is dat dit verblijf een tijdelijk karakter heeft. Het gegeven dat de man in een later stadium in Zuid-Afrika een procedure wegens kinderontvoering tegen de vrouw heeft aangespannen doet aan dit oordeel niet af. Nu het leven van de drie-jarige [naam minderjarige] zich geheel in Zuid-Afrika afspeelt, waarbij de band met zijn moeder voor hem van cruciaal belang is, acht de rechtbank zich niet in staat het belang van het kind naar behoren te beoordelen, zodat zij zich in zoverre onbevoegd zal verklaren van het verzoek kennis te nemen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Familie-en Jeugdrecht echtscheiding zaak-/rekestnr.: 100532/04-824 beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 27 september 2005 in de zaak van: [naam man], wonende te [woonplaats], hierna mede te noemen: de man, procureur mr. T.M. Coppes, -- tegen -- [naam vrouw], wonende te [woonplaats], hierna mede te noemen: de vrouw, procureur mr. L.J. Woltring. Verdere verloop van de procedure Voor het verdere verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken: - de tussenbeschikking van deze rechtbank d.d. 12 oktober 2004 en de daarin vermelde stukken; - de dagbepalingsbeschikking van deze rechtbank d.d. 16 december 2004; - de dagbepalingsbeschikking van deze rechtbank d.d. 14 april 2005; - de dagbepalingsbeschikking van deze rechtbank d.d. 12 mei 2005; - de dagbepalingsbeschikking van deze rechtbank d.d. 16 juni 2005; - het schrijven van mr. Coppes d.d. 14 juli 2005, met bijlagen; - het schrijven van de griffier van deze rechtbank aan mr. Coppes d.d. 19 juli 2005; - het schrijven van mr. Woltring d.d. 22 juli 2005, met bijlagen; - het schrijven van mr. Woltring d.d. 26 juli 2005, met bijlage; - het schrijven van de secretaresse van mr. Woltring d.d. 17 augustus 2005, met bijlagen; - het schrijven van mr. W.F. Roelink, namens mr. Woltring, d.d. 19 augustus 2005, met bijlagen; - het schrijven van de secretaresse van mr. Coppes d.d. 23 augustus 2005; - het schrijven van mr. Coppes d.d. 23 augustus 2005. Nadere beoordeling Bij beschikking van 12 oktober 2004 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is de beslissing omtrent de bevoegdheid en de mogelijk daaropvolgende behandeling van de zaak met betrekking tot het gezag en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [naam minderjarige], geboren in 2002 te [woonplaats], de vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige alsmede de behandeling van de zaak met betrekking tot de echtelijke woning aangehouden. Met betrekking tot het gezag en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige Met betrekking tot de verzoeken die de minderjarige [naam minderjarige] betreffen, moet allereerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en zo ja, welk recht op die verzoeken van toepassing is. Ter beantwoording van deze vragen heeft de rechtbank de volgende omstandigheden in aanmerking genomen. - De man heeft alleen de Nederlandse nationaliteit. Onweersproken is gesteld dat de vrouw zowel de Nederlandse, als de Zuid-Afrikaanse nationaliteit bezit en het kind alleen de Nederlandse nationaliteit. - De man heeft op 19 maart 2004 een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend, waarbij hij heeft gesteld dat de vrouw in 2003 met de minderjarige naar Zuid-Afrika is vertrokken voor een vakantie van een maand en dat zij de minderjarige vervolgens in Zuid-Afrika heeft gehouden, waarna zij alle contact met de man heeft verbroken. - De vrouw is volgens de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [woonplaats] per 2003, samen met de minderjarige, geëmigreerd naar Zuid-Afrika. - de man heeft inmiddels in Zuid-Afrika een procedure wegens kinderontvoering aanhangig gemaakt, welke procedure thans in hoger beroep aanhangig is. Thans is nog onduidelijk óf en wanneer in deze zaak een eindbeslissing zal worden genomen. Gelet op de omstandigheid dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter met betrekking tot het gezag in de onderhavige zaak niet op enig verdrag kan worden gebaseerd, zal de rechtbank de rechtsmacht toetsen aan artikel 4 lid 3 sub b van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In dit artikel is geregeld dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd verklaart met betrekking tot verzoeken tot regeling van het gezag (en de omgang), indien hij zich wegens de geringe verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland, niet in staat acht het belang van het kind naar behoren te beoordelen. In de onderhavige zaak heeft de man ten tijde van de indiening van het verzoek (data) ten aanzien van de verblijfplaats van het kind gesteld dat de vrouw het kind van partijen 2003 in Zuid-Afrika heeft gehouden en alle contacten tussen de man en het kind heeft verbroken. Gelet op het aanzienlijke tijdsverloop tussen het vertrek van de vrouw en het kind naar Zuid-Afrika en de indiening van het verzoek, gaat de rechtbank ervan uit dat, mede gelet op het bepaalde in artikel 1:12 BW, dat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Zuid-Afrika heeft, nu gesteld noch gebleken is dat dit verblijf een tijdelijk karakter heeft. Het gegeven dat de man in een later stadium in Zuid-Afrika een procedure wegens kinderontvoering tegen de vrouw heeft aangespannen doet aan dit oordeel niet af. Nu het leven van de drie-jarige [naam minderjarige] zich geheel in Zuid-Afrika afspeelt, waarbij de band met zijn moeder voor hem van cruciaal belang is, acht de rechtbank zich niet in staat het belang van het kind naar behoren te beoordelen, zodat zij zich in zoverre onbevoegd zal verklaren van het verzoek kennis te nemen. Met betrekking tot de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige De vrouw heeft bij wijze van zelfstandig verzoek verzocht om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. Gelet op de omstandigheid dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter met betrekking tot de onderhoudsverplichting van ouders jegens hun minderjarige kinderen niet op enig verdrag kan worden gebaseerd, zal de rechtbank de rechtsmacht toetsen aan artikel 4 lid 3 Rv., waarin is opgenomen dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft terzake van met de echtscheiding samenhangende nevenvoorzieningen, waarvan in casu sprake is. Met betrekking tot het toepasselijke recht is van toepassing het Haags alimentatieverdrag 1973 dat een universeel toepassingsgebied heeft. Nu Nederland als verdragsluitend land, het voorbehoud als bedoeld in artikel 15 van voormeld verdrag heeft gemaakt, kan het Nederlandse recht worden toegepast op het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage, nu zowel de man als de minderjarige de Nederlandse nationaliteit hebben en de man in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft. De man heeft betwist dat hij voldoende draagkracht heeft om ten behoeve van de minderjarige enige bijdrage te voldoen en hij heeft dit standpunt met stukken onderbouwd. Hij heeft daarbij nog aangevoerd dat zolang de minderjarige in Zuid-Afrika woont, hij zeer hoge reis- en verblijfkosten heeft in het kader van de omgang met het kind. De rechtbank zal, nu de vrouw niet heeft weersproken dat de man onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van opvoeding en levensonderhoud van de minderjarige te voldoen, het daartoe strekkende verzoek van de vrouw afwijzen. Met betrekking tot de echtelijke woning In de tussenbeschikking van deze rechtbank d.d. 12 oktober 2004 heeft de rechtbank reeds overwogen dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt met betrekking tot de echtelijke woning en dat op deze nevenvoorziening Nederlands recht van toepassing is, aangezien deze woning in Nederland is gelegen. Gelet op het voorgaande kan het verzoek strekkende tot toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning aan de man thans worden toegewezen, nu de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij thans nog belang heeft bij toewijzing aan haar. Beslissing De rechtbank Verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de door beide partijen afzonderlijk ingediende verzoeken met betrekking tot de voorziening in het gezag over en vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige: - [naam minderjarige], geboren 2002 te [woonplaats]. Bepaalt dat de man, met ingang van de datum van deze beschikking, huurder zal zijn van de woning aan [adres]. Verklaart deze beschikking uit-voerbaar bij voorraad. Wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mr. A. Stefels en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 27 september 2005, in tegenwoordigheid van M. Struijk als griffier.