Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3601

Datum uitspraak2005-09-30
Datum gepubliceerd2005-09-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersRK 05/141
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beslissing van de rechtbank op het verzoek ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering. Toekenning schadevergoeding.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Parketnummer: 10/000312-04 RK: 05/141 Beslissing van de rechtbank te Rotterdam, enkelvoudige raadkamer, op het op 2 februari 2005 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering van: [verzoeker], geboren in 1949 te [geboorteplaats] (Marokko), wonende te [plaatsnaam], te dezer zake woonplaats kiezende te 1017 EM Amsterdam aan de Keizersgracht 560-562 op het kantoor van zijn raadsvrouwe, mr. L. Zegveld. Procedure De rechtbank heeft, naast het verzoekschrift, gezien: het dossier van de strafzaak onder bovengenoemd parketnummer tegen verzoeker, waaruit blijkt dat: -verzoeker op 27 september 2004 en 28 september 2004 in verzekering heeft doorgebracht, zulks op verdenking van het feit als vermeld in het bevel tot in verzekering stelling van 27 september 2004; -bij schrijven d.d. 5 november 2004 heeft de officier van justitie verzoeker er van in kennis gesteld dat hij wegens onvoldoende wettig bewijs niet (verder) zal worden vervolgd. De rechtbank heeft in openbare raadkamer van 19 augustus 2005 gehoord: de officier van justitie, mr. Meissen, verzoeker en de raadsvrouw van verzoeker, mr. Zegveld, advocaat te Amsterdam. Inhoud van het verzoek Het verzoekschrift strekt er, na wijziging tijdens de behandeling in raadkamer, toe dat aan verzoeker ten laste van de Staat een bedrag wordt toegekend als vergoeding van de schade, die verzoeker tengevolge van de door hem in het kader van voormelde strafzaak ondergane verzekering heeft geleden. Hij vordert als vergoeding van immateriële schade een bedrag van € 30.000,= p.m.- en als vergoeding van materiële schade ter zake van schade als gevolg van de politie-inval een bedrag van € 585,= alsmede de kosten gemaakt ten behoeve van verhuizing ad € 2.388,94. Bevoegdheid De rechtbank is bevoegd op het verzoekschrift een beslissing te geven, aangezien de strafzaak tegen verzoeker als verdachte onder bovenvermeld parketnummer het laatst voor haar werd vervolgd. Ontvankelijkheid Verzoeker kan in het verzoek worden ontvangen, nu de strafzaak tegen hem is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Beoordeling van het verzoek Uit voormelde stukken in de strafzaak tegen verzoeker blijkt, dat ten tijde van de toepassing van de inverzekeringstelling er voldoende aanwijzingen waren om de tegen hem gerezen verdenking, waarop de toepassing van de vrijheidsbenemende maatregelen berustte, te rechtvaardigen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, thans gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de door hem tengevolge van de ondergane verzekering geleden schade. Aan de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouwe, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, het volgende ten grondslag gelegd: Op 26 september 2004 heeft er een inval plaatsgevonden in de woning van verzoeker te Utrecht. Bij deze inval zijn vele politieambtenaren, honden en technische hulpmiddelen ingezet op grond van het vermoeden dat in de woning explosieven aanwezig zouden zijn. De doorzoeking heeft een grote impact gehad op de buurtbewoners en uiteraard ook op de bewoners, die niet eerder met politie en justitie in aanraking zijn gekomen. De zaak tegen verzoeker is geseponeerd wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Verzoeker en zijn gezin voelen zich gestigmatiseerd en zijn van oordeel dat de politie en justitie op een andere wijze hadden moeten optreden. Als gevolg van de onderhavige inval lijdt verzoeker aan stress; hij is bang zowel binnenshuis als buitenshuis. Hij heeft zich onder behandeling van een psychiater laten stellen. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de gebruikelijke vergoeding van € 95,- per dag die in verzekering is doorgebracht, bij verre geen recht doet aan de door verzoeker geleden immateriële schade. Met name omdat de inverzekeringstelling is ondergaan op grond van verdenking van voorbereidings- handelingen voor een terroristische aanslag, aldus bijzonder ernstige en infamerende feiten. Zij legt hieraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag: - verzoeker en zijn gezin zijn gedurende ruim een half jaar als gevolg van de inval onder psychiatrische behandeling geweest; - verzoeker en zijn gezin zijn veelvuldig in de landelijke en regionale media onderwerp van nieuws geweest, zowel de naam van het gezin als de straat te Utrecht alwaar zij toen woonden werden vaak genoemd; - de echtgenote van verzoeker wordt op straat nagewezen en betiteld als een verdachte van terrorisme; - verzoeker en zijn gezin zijn naar een andere woning verhuisd, omdat de situatie in en rond de woning waarin de inval heeft plaatsgevonden, voor hen niet meer leefbaar was; - verzoeker en zijn gezin durven niet meer naar hun geboorteland Marokko te reizen; zij vrezen dat hun naam door een vergissing in verband zal worden gebracht met terrorisme; - voor verzoeker en zijn gezin zijn de gevolgen van de ondergane verzekering groter dan voor andere personen; immers, zij worden niet alleen bestempeld als terroristen maar ook als Marokkanen van wie niets goeds te verwachten valt. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het standaardbedrag van € 95,- per dag, zodat in casu € 190,- kan worden toegekend aan verzoeker. Zij heeft gemotiveerd geconcludeerd op grond waarvan zij geen aanleiding ziet om af te wijken van dit bedrag. De rechtbank acht de vordering van verzoeker voor een deel toewijsbaar en zal op grond van de navolgende overwegingen in dat voetspoor beslissen. De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Verzoeker kan daarom op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering in beginsel het recht doen gelden op vergoeding van schade welke hij tengevolge van het ondergane voorarrest heeft geleden, indien en voor zover zulks door de omstandigheden wordt gebillijkt, met in achtneming van de in artikel 90 van het Wetboek van Strafrecht gegeven maatstaf. Verzoeker heeft twee dagen in verzekering doorgebracht op verdenking van betrokkenheid bij voorbereidingshandelingen voor een terroristische aanslag. De rechtbank is van oordeel dat in casu termen aanwezig zijn een hoger bedrag toe te wijzen dan voormeld standaardbedrag, nu is gebleken dat de op verzoeker toegepaste dwangmiddelen voor hem en zijn gezin ingrijpende gevolgen hebben gehad, zoals een noodzakelijk ervaren verhuizing. Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker een vergoeding van € 500,- per dag toe te kennen ter zake van de door hem geleden immateriële schade ten gevolge van de periode doorgebracht in verzekering. De door verzoeker ervaren overige immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank in overwegende mate veroorzaakt door de aandacht die de media aan de onderhavige aanhouding hebben besteed, waartoe overigens verzoeker zelf ook de mogelijkheid heeft geboden door met de media in gesprek te gaan en de pers in zijn huis toe te laten. Hetzelfde geldt met betrekking tot de door verzoeker gestelde psychische en andere gevolgen. Immers, na beëindiging van de inverzekeringstelling van verzoeker op 28 september 2004, zijn het andermaal de media geweest die verzoeker en zijn gezin telkenmale onder de aandacht van de maatschappij zijn blijven brengen en niet politie en/of justitie. De in het strafdossier voorhanden zijnde schriftelijke bescheiden die betrekking hebben op de aanleiding van de onderhavige doorzoeking in het huis van verzoeker leiden tot de conclusie dat de jegens verzoeker toegepaste dwangmiddelen kunnen worden aangemerkt als rechtmatig overheidshandelen, ook achteraf bezien. De in dat kader door de verdediging aangevoerde grondslagen waarop de verweren zijn gestoeld worden evenwel grotendeels verworpen. Ter zake van de gevorderde materiële schade komt naar het oordeel van de rechtbank vergoeding van de kosten van de bril van verzoeker voor toewijzing in aanmerking. Reeds omdat de vergoeding van die kosten hem zijn toegezegd door een gezaghebbende autoriteit van het Ministerie van Justitie. De gevorderde kosten die betrekking hebben op de verhuizing van verzoeker worden toegewezen tot een bedrag van € 2.388,94. De door verzoeker verzochte vergoeding voor de overige posten, zowel de materiële als de immateriële schade, kunnen op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering niet voor toewijzing in aanmerking komen, nu deze kosten in een te ver verwijderd verband staan van het in casu toegepaste dwangmiddel van twee dagen in verzekeringstelling. Of, en tot welke hoogte deze beweerdelijke schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen, kan slechts langs civielrechtelijke weg komen vast te staan. Het verzoek zal derhalve tot een bedrag van € 3.973,94 worden toegewezen. Beslissing De rechtbank: -kent verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe ten bedrage van € 3.973,94 (zegge: drieduizendnegenhonderddrieenzeventig euro en vierennegentig eurocent), voor de schade, die hij heeft geleden tengevolge van de door hem ondergane verzekering ; -wijst af het meer of anders gevorderde. Deze beslissing is gegeven in openbare raadkamer van deze rechtbank op 30 september 2005 door: mr. G.A.M.Th. van der Ven, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.D. van Leijden, griffier. De fungerend voorzitter mr. G.A.M.Th. van der Ven, beveelt de griffier van deze rechtbank de bij beschikking van deze rechtbank d.d. 30 september 2005, na het onherroepelijk worden van deze beschikking, vastgestelde vergoeding ten bedrage van: € 3.973,94 (zegge: drieduizendnegenhonderddrieenzeventig euro en vierennegentig eurocent), ten laste van de Staat te betalen aan: [verzoeker] te [geboorteplaats] (Marokko) in 1949, wonende te [plaatsnaam], te dezer zake woonplaats kiezende te 1017 EM Amsterdam aan de Keizersgracht 560-562 op het kantoor van zijn raadsvrouwe, mr. L. Zegveld. door overmaking van vermeld bedrag op rekeningnummer 52.20.20.380, ten name van Stichting Beheer Derdengelden Böhler Franken Koppe Wijngaarden te Amsterdam, onder vemelding van de naam [verzoeker]. Rotterdam, 30 september 2005, mr. G.A.M.Th. van der Ven.