
Jurisprudentie
AU3681
Datum uitspraak2005-09-12
Datum gepubliceerd2005-10-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/4728 BESLU
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/4728 BESLU
Statusgepubliceerd
Indicatie
[...] Aan het voorgaande doet niet af dat de verleende bouwvergunning met betrekking tot het pand aan de Van der Vennestraat 85 een gebonden beschikking is. De (impliciete) stelling van eiseres dat, wanneer het bezwaar tegen de verlening van een bouwvergunning voor het pand aan de Van der Vennestraat 85 niet kansrijk is, er dus vanuit dient te worden gegaan dat het besluit van 24 juni 2004 van verweerder op rechtsgevolg is gericht, volgt de rechtbank niet. Een dergelijk verband tussen beide kwesties is niet aanwezig.
Het bovenstaande oordeel van de rechtbank vindt bevestiging in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 1999. Deze uitspraak is te vinden op www.rechtspraak.nl, LJN: ZF3790.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. [...]
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 04/4728 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de raad van de gemeente Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Op 6 januari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) besloten de eerste opvangvoorziening voor harddrugsgebruikers te vestigen aan de Van der Vennestraat 85 te Den Haag.
De vestiging van opvangvoorzieningen voor harddrugsgebruikers is besproken in de vergadering van de raad van Den Haag op 24 juni 2004.
Blijkens de notulen van die raadsvergadering heeft de voorzitter van die vergadering vastgesteld dat het voorstel van het college, inhoudende de vestiging van opvangvoorzieningen voor harddrugsgebruikers, eerst in het Zieken 107 en later in de Van der Vennestraat 85, wordt gesteund door de meerderheid van de raad.
De instemming van verweerder met de beslissing van het college van 6 januari 2004, is in de Stadskrant van 7 juli 2004 bekendgemaakt.
Bij brief van 26 juli 2004 heeft eiseres tegen het besluit van verweerder van 24 juni 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 september 2004, kenbaar gemaakt aan eiseres bij brief van 24 september 2004, heeft verweerder overeenkomstig het advies van 9 september 2004 van de Adviescommissie bezwaarschriften, de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 25 oktober 2004, ingekomen bij de rechtbank op 2 november 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 30 november 2004 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 30 augustus 2005, gevoegd met het beroep van [andere eiser] en anderen (AWB 04/4609 BESLU) ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde ing. E.M. Wesselingh Eur Ing.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. D.H. Cramer Bornemann en drs. B. Ludwig.
Na de behandeling zijn de beroepen weer gesplitst en wordt in beide zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.
Motivering
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, tegen dat besluit bezwaar te maken, behoudens in de gevallen genoemd in dat artikellid onder a tot en met d.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijk rechtshandeling.
Naar aanleiding van het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt dat eiseres geen processueel belang meer heeft bij het onderhavige beroep oordeelt de rechtbank dat het procesbelang van eiseres niet is komen te vervallen doordat tegen het besluit tot verlening van een bouwvergunning met betrekking tot het pand aan de Van der Vennestraat 85 te Den Haag rechtsmiddelen konden (en daadwerkelijk zijn) aangewend. Het onderhavige beroep betreft immers de vraag of verweerder terecht heeft geoordeeld dat het primaire besluit geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar open stond. Indien de rechtbank met eiseres van oordeel zou zijn dat het primaire besluit wel een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zal verweerder alsnog inhoudelijk op de bezwaren van eiseres dienen te beslissen binnen het uit de eigen aard van dat besluit voortvloeiende juridische kader, dat kan afwijken van het voor het verlenen van een bouwvergunning geldende juridisch regiem. Het belang van eiseres hierbij is derhalve evident.
Verweerder heeft de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat slechts tegen beslissingen die zijn aan te merken als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb, het rechtsmiddel van bezwaar open staat. Op 24 juni 2004 is door verweerder geen schriftelijk besluit omtrent de locatie van de toekomstige gebruikersruimten genomen, zodat er reeds daarom geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Voorts is de instemming van de raad met de vestiging van de gebruikersruimten niet gericht op enig rechtsgevolg, zodat er ook om die reden geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, aldus verweerder.
Eiseres heeft betoogd dat verweerder haar bezwaren ontvankelijk had moeten achten, omdat verweerder op 24 juni 2004 wel degelijk een schriftelijk besluit, inhoudende een publiekrechtelijk rechtshandeling als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb heeft genomen. Eiseres heeft in dat kader benadrukt dat verweerder er ten onrechte op heeft gewezen dat in het kader van een eventueel met betrekking tot het perceel aan de Van der Vennestraat 85 te verlenen bouwvergunning rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, omdat een bouwvergunning het schoolvoorbeeld is van een gebonden beschikking, waarbij het bestuursorgaan nauwelijks armslag heeft om de vergunning te weigeren.
De rechtbank stelt vast dat blijkens de notulen van de raadvergadering op 24 juni 2004 de voorzitter in antwoord op een vraag van een raadslid heeft geantwoord:
"Nu alle moties zijn verworpen of ingetrokken, is de conclusie dat het voorstel van het college, inhoudende de vestiging van de opvangvoorziening voor harddrugsgebruikers, eerst in het Zieken 107 en daarna in de Van der Vennestraat 85, met inachtneming van alle discussies en toezeggingen die daarover zijn gedaan, wordt gesteund door de meerderheid van de raad."
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze notulen dat de raad op 24 juni 2004 heeft besloten de beslissing van het college om opvangvoorzieningen voor harddrugsgebruikers te vestigen in het Zieken 107 en in het perceel aan de Van der Vennestraat 107 te steunen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geoordeeld dat dit een politiek besluit is om een door het college genomen beslissing te steunen en daarom niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb, zodat tegen deze beslissing geen bezwaar kon worden gemaakt.
De rechtbank overweegt daartoe dat het begrip publiekrechtelijke rechtshandeling betekent dat het moet gaan om een handeling die is gericht op rechtsgevolg, waarbij de bevoegdheid van het bestuursorgaan om die handeling te verrichten moet zijn ontleend aan het publiekrecht.
Dat het besluit van verweerder van 24 juni 2004 om het college te steunen enig rechtsgevolg heeft is de rechtbank niet gebleken. Er is geen enkele grond voor de conclusie dat met dit besluit een bevoegdheid, een recht, een plicht of een juridische status in het leven wordt geroepen.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het op 24 juni 2004 genomen besluit niet kan worden aangemerkt als een impliciet rechtsoordeel inhoudende dat vestiging van een opvangvoorziening voor harddrugsgebruikers in het perceel aan de Van der Vennestraat 85 niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De notulen van de raadsvergadering bieden geen aanknopingspunten voor een andersluidend standpunt.
Bovendien is gebleken dat het college inmiddels bij besluit van 28 december 2004 aan Parnassia Projectbureau een bouwvergunning heeft verleend met betrekking tot het pand aan de Van der Vennestraat 85. Tegen dit besluit kunnen rechtsmiddelen worden aangewend. In dat kader kan tevens beoordeeld worden of er sprake is van een gebruik dat strijdig is met het bestemmingplan. Zoals blijkt uit de aan de rechtbank ambtshalve bekende uitspraken van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 22 februari 2005 (AWB 05/409 WW44 en 05/865 WW44) en 11 april 2005 (AWB 05/1757 WW44), zijn tegen genoemde bouwvergunning ook daadwerkelijk, onder anderen door eiseres, bezwaarschriften ingediend en heeft de voorzieningenrechter zijn voorlopig oordeel gegeven over de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met de bestemming van de gronden.
Er is derhalve ook uit oogpunt van rechtsbescherming geen reden om de instemming van verweerder met de beslissing van het college van 6 januari 2004 aan te merken als een door verweerder gegeven impliciet rechtsoordeel, dat inhoudt dat de vestiging van een opvangvoorziening voor harddrugsgebruikers op de onderhavige locatie niet in strijd is met het geldende bestemmingsplan.
Aan het voorgaande doet niet af dat de verleende bouwvergunning met betrekking tot het pand aan de Van der Vennestraat 85 een gebonden beschikking is. De (impliciete) stelling van eiseres dat, wanneer het bezwaar tegen de verlening van een bouwvergunning voor het pand aan de Van der Vennestraat 85 niet kansrijk is, er dus vanuit dient te worden gegaan dat het besluit van 24 juni 2004 van verweerder op rechtsgevolg is gericht, volgt de rechtbank niet. Een dergelijk verband tussen beide kwesties is niet aanwezig.
Het bovenstaande oordeel van de rechtbank vindt bevestiging in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 1999. Deze uitspraak is te vinden op www.rechtspraak.nl, LJN: ZF3790.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.C. de Rijke-Maas, mr. S.C. Stuldreher en mr. K.M. Braun en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. Leijten.