Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3695

Datum uitspraak2005-09-23
Datum gepubliceerd2005-10-05
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/42204
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mvv-vereiste / medische behandeling / BMA-advies. Eisers aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier met als doel medische behandeling is afgewezen wegens het ontbreken van een mvv. Zijn beroep op artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 treft doel. Volgens hoofdstuk B1/1.2.1 Vc 2000 dient voor deze vrijstelling niet alleen beoordeeld te worden of de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf, maar ook of hij in staat kan worden geacht daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag. In het BMA-advies, dat door partijen niet wordt betwist, is wél aangegeven hoe eiser tijdens zijn reis begeleid dient te worden, maar niet is aangegeven hoe eiser na afloop van zijn reis, bij aankomst in het land van herkomst, begeleid dient te worden, dit ondanks de constatering in hetzelfde BMA-advies dat eiser niet zelfstandig kan functioneren. De rechtbank stelt vast dat verweerder ten aanzien van die omissie in zijn bestreden besluit slechts het standpunt heeft ingenomen dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij geen medische behandeling kan verkrijgen in het land van herkomst. De rechtbank volgt dit standpunt niet en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 Awb. Beroep gegrond.


Uitspraak

Uitspraak ______________________________________________________________ _ RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE, zittinghoudende te 's-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 04/42204 Uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 23 september 2005 inzake A, geboren op [...] 1972, van Iraanse nationaliteit, eiser, gemachtigde mr. H.K. Jap A Joe, tegen De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. R.R. Berkhout. Procesverloop Bij besluit van 2 oktober 2003, op diezelfde datum aan eiser bekendgemaakt, heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel: "ondergaan van een medische behandeling" afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt bij verweerder. Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende de beslissing op bezwaar een voorlopige voorziening te treffen. Op 21 april 2004 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het verzoek, geregistreerd onder zaaknummer AWB 03/57403, toegewezen. Bij besluit van 25 augustus 2004 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende de beslissing op beroep een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder zaaknummer AWB 04/42205. Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn behandeld ter zitting van 8 september 2005, waar eiser in persoon is verschenen, vergezeld door zijn persoonlijk begeleider bij de RIBW, de heer A.G.M. van Dijk en bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. F. W. Verweij. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Overwegingen 1. Aan de orde is de vraag of het besluit van 25 augustus 2004 in rechte stand kan houden. Het is onbetwist dat eiser ten tijde van zijn aanvraag niet in het bezit was van een geldige mvv. Het geschil heeft zich toegespitst op de vraag of eiser valt onder de vrijstellingscategorie als genoemd in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. 2. Op grond van artikel 3.71, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. In artikel 17 van de Vw 2000 en in artikel 3.71, tweede lid, van het Vb 2000 wordt een aantal categorieën vreemdelingen genoemd die zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Zo wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het een vreemdeling betreft voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen. 3. Verweerder heeft zich dienaangaande op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Verweerder heeft in dat verband gewezen op het advies van het Bureau Medische Advisering van 17 september 2003 (hierna te noemen: BMA-advies), waaruit blijkt dat eiser onder voorwaarden in staat is te reizen. De enkele omstandigheid dat de Medisch Adviseur in zijn advies heeft aangegeven dat hij aanwijzingen heeft ten aanzien van eisers reis, houdt niet zonder meer in dat eiser niet in staat is om te reizen, aldus verweerder Ten overvloede heeft verweerder, gelet op de uitspraak van de voorzieningenrechter, van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 21 april 2004 (AWB03/57403), overwogen dat bij een mogelijke uitzetting het Bureau Medicare kan worden ingeschakeld die op dat moment de actuele gezondheidstoestand van eiser beoordeelt en vaststelt welke voorzieningen c.q. begeleiding eiser tijdens de terugreis naar het land van herkomst nodig heeft, zodat de desbetreffende voorzieningen getroffen kunnen worden. Voorts heeft verweerder, in reactie op eisers stelling dat hij in Iran niet voor zichzelf kan zorgen, overwogen dat eisers vader nog in Iran woont en er dus voor kan zorgen dat eiser gedurende zijn mvv-aanvraag tijdelijke opvang krijgt. De hoge leeftijd van zijn vader is volgens verweerder onvoldoende om te oordelen dat er geen opvang voor eiser aanwezig is. Tevens heeft verweerder in dit verband aangevoerd dat eiser in zijn asielprocedure heeft verklaard dat zijn zus, B, destijds in Iran verbleef. Aangezien haar asielverzoek in Nederland inmiddels onherroepelijk is afgewezen neemt verweerder aan dat zij met eiser terug kan gaan naar Iran om hem daar (tijdelijk) bij te staan. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij geen medische behandeling kan krijgen in het land van herkomst. De Medisch Adviseur doet geen uitspraken over de daadwerkelijke toegankelijkheid van medische behandelmogelijkheden en dat is in vaste jurisprudentie als redelijk aanvaard. 4. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in redelijkheid niet in staat is te reizen en vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat verweerder heeft nagelaten om rechtstreeks in zijn besluit mee te wegen dat eiser, zoals blijkt uit het BMA-advies, voor zijn reis opnieuw medisch onderzocht moet worden en op zijn reis begeleid dient te worden. Gelet op voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, had verweerder dit wel moeten doen, zo stelt eiser. Tevens heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij levenslange verzorging behoeft en niet in staat is zelfstandig te functioneren. Als adequate medische verzorging achterwege blijft zal dit op korte termijn leiden tot een medische noodsituatie en er zal een (verdere) geestelijke aftakeling plaatsvinden na iedere verergering van de schizofrenie. Ter zitting heeft eisers persoonlijk begeleider bij de RIBW aangegeven dat eiser 24 uur per dag begeleiding nodig heeft. Eiser heeft voorts aangegeven dat verweerders verwachting dat hij bij terugkeer kan worden opgevangen door zijn vader volstrekt onredelijk is, aangezien deze man al 85 jaar oud is en eiser op dit moment bovendien enkel zijn directe begeleider en zijn zus vertrouwt. Eiser acht het volkomen onredelijk dat verweerder aanneemt dat eisers in Nederland uitgeprocedeerde zus met eiser meereist naar Iran om hem te verzorgen. Ter zitting heeft eisers gemachtigde aangevoerd dat, anders dan verweerder in zijn bestreden besluit heeft aangegeven, het niet aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij geen medische behandeling kan verkrijgen. In het BMA-advies is aangegeven dat eiser levenslang begeleiding nodig heeft en niet zelfstandig kan functioneren, terwijl de begeleiding van eiser, volgens het bestreden besluit, stopt bij de vliegtuigtrap in het land van herkomst. 5. De rechtbank overweegt dat eiser, zo is ook in het BMA-advies vermeld, lijdt aan een vorm van schizofrenie waaraan hij blijvend behandeld moet worden. Bij het achterwege blijven van die specifieke behandeling zal op korte termijn een medische noodsituatie ontstaan. Na iedere verergering van de schizofrenie zal een (verdere) geestelijke aftakeling plaatsvinden. Zelfstandig functioneren van eiser is (nog) niet haalbaar. Blijkens het BMA-advies wordt eiser in staat geacht te reizen, maar enige medische voorziening voor, tijdens of direct na de reis is noodzakelijk. Voor de reis dient een actuele inventarisatie van de medische toestand van betrokkene plaats te vinden ter eventuele bijstelling van de begeleiding of de behandeling. Eiser dient op de reis door een psychiatrisch verpleegkundige begeleid te worden. Het BMA-advies vermeldt voorts dat in Iran zowel poliklinische als klinische psychiatrische zorg voorhanden is. 6. De rechtbank stelt vast dat de inhoud van het BMA-advies tussen partijen niet ter discussie staat. Voorts overweegt de rechtbank dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), in zijn uitspraak van 15 april 2004 (200308191/1) heeft bepaald dat indien de nota van het BMA onderdeel vormt van de overwegingen in het bestreden besluit, het er voor moet worden gehouden dat verweerder de modaliteiten bij uitzetting als omschreven door het BMA heeft aanvaard en in zijn besluitvorming heeft betrokken. Er is geen grond voor het oordeel dat het op voorhand onmogelijk moet worden geacht bij een uitzetting te voldoen aan die modaliteiten, zodat ook niet uitgesloten is dat uitzetting van eiser mogelijk is. Nu verweerder in zijn bestreden besluit expliciet heeft aangegeven dat de noodzakelijke voorzieningen getroffen kunnen worden en in zijn verweerschrift heeft aangegeven dat er geen grond is voor de conclusie dat het op voorhand onmogelijk moet worden geacht aan de aanwijzingen van het BMA te voldoen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser enkel wat betreft zijn terugreis niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw 2000. 7. De rechtbank overweegt voorts dat volgens hoofdstuk B1/1.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 voor de vrijstelling bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw 2000, niet alleen beoordeeld dient te worden of de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf, maar ook "of hij in staat kan worden geacht daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag". De rechtbank acht deze uitleg niet onredelijk en stelt vast dat in voornoemd BMA-advies niet is aangegeven hoe eiser na afloop van zijn reis, bij aankomst in het land van herkomst, begeleid dient te worden, dit ondanks de constateringen in hetzelfde BMA-advies dat eiser niet zelfstandig kan functioneren en dat er aanwijzingen zijn dat enige medische voorziening van eiser ook direct na de reis noodzakelijk is. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder ten aanzien van die omissie in zijn bestreden besluit slechts het standpunt heeft ingenomen dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij geen medische behandeling kan verkrijgen in het land van herkomst. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Nu in het BMA-advies expliciet is aangegeven dat eiser niet zelfstandig kan functioneren, ziet de rechtbank niet in hoe eiser - zonder dat is voorzien in een adequate begeleiding direct in aansluiting op zijn terugreis naar Iran - toegang tot die medische behandeling moet verkrijgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met zijn standpunt derhalve onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het voor eiser, gelet op zijn gezondheidstoestand, verantwoord is om te verblijven in het land van herkomst in afwachting van zijn mvv-aanvraag. Verweerders verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 30 september 2003 (200304603/1) maakt dat oordeel niet anders, aangezien in die casus de bereikbaarheid van de medische voorzieningen in geschil was vanwege de kwaliteit en de kosten, terwijl het in de onderhavige zaak gaat om de in eiser zelf gelegen (on)mogelijkheid om de in zijn land aanwezige medische voorzieningen te bereiken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet met name op eisers complexe medische problematiek, evenmin aannemelijk gemaakt dat eisers verblijf als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, verantwoord is omdat zijn 85-jarige vader in het land van herkomst woont. Dat verweerder heeft aangenomen dat eisers uitgeprocedeerde zuster met hem mee terug kan reizen maakt het voorgaande oordeel evenmin anders, nu eiser deze aanname gemotiveerd heeft bestreden en verweerder niet nader heeft onderbouwd dat eisers zuster daartoe bereid en in staat is. 8. Mitsdien komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 9. Het beroep is derhalve gegrond. 10. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. 11. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: ? 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; ? 1 punt voor het verschijnen ter zitting; ? waarde per punt € 322,--; ? wegingsfactor 1. 12. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank. 13. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiser gestorte griffierecht ten bedrage van € 136,--, dient te vergoeden. 14. Mitsdien wordt beslist als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,-- te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier. - gelast dat het betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,--, door de Staat der Nederlanden, namens verweerder, aan eiser wordt vergoed. Aldus gedaan door mr. A.A.H. Schifferstein als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.E. Dijkstra als griffier op 23 september 2005. Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC ’s-Gravenhage De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschriften verzonden: 26 september 2005