Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3701

Datum uitspraak2005-09-22
Datum gepubliceerd2005-10-04
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers516/2004 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Afwikkeling van een nalatenschap. Klager is teveel in het ongewisse gelaten over aard en reikwijdte van de af te geven boedelvolmacht en verklaring van erfrecht.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 22 september 2005 in de zaak onder rekestnummer 516/2004 NOT van [X], wonende te [plaats], APPELLANT, t e g e n [Y], notaris te [plaats], GEÏNTIMEERDE, gemachtigde: mr. G.L. Maaldrink. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Door appellant, verder te noemen klager, is bij een op 22 april 2004 ter griffie ingekomen verzoekschrift, met één bijlage, tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Rotterdam, verder te noemen de kamer, van 25 maart 2004, waarbij de door klager tegen geïntimeerde, hierna te noemen de notaris, ingediende klacht ten dele gegrond is verklaard, zonder oplegging van een maatregel aan de notaris, en de klacht voor het overige ongegrond is verklaard. 1.2. Van de zijde van de notaris is op 9 juni 2004 een verweerschrift ingekomen ter griffie. 1.3. Per brief - met bijlagen - ingekomen op 19 juli 2004 heeft klager gereageerd op het verweerschrift dat is ingediend namens de notaris. 1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 9 juni 2005. Verschenen zijn klager en de notaris alsmede zijn gemachtigde. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van de notaris aan de hand van een pleitnotitie. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken. 3. Beoordeling van de bestreden beslissing Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer en zal deze beslissing derhalve vernietigen. 4. De feiten 4.1. Klager en mevrouw [O], hierna: erflaatster, hebben gedurende zestien jaren samengewoond en een gemeenschappelijke huishouding gevoerd. Op 25 mei 2001 is erflaatster bij een verkeersongeluk om het leven gekomen. Klager en erflaatster hadden geen samenlevingscontract. Erflaatster had geen testament. 4.2. De familie van erflaatster, hierna: de familie, alsmede klager hebben zich gezamenlijk tot de notaris gewend teneinde een verklaring van erfrecht te verkrijgen. Zij hebben ten kantore van de notaris op 14 juni 2001 een bespreking gevoerd met kandidaat-notaris mr. [L], hierna: de kandidaat-notaris, in aanwezigheid van J. [D] als adviseur, hierna: [D]. Tijdens dit gesprek heeft de vader van erflaatster iets gezegd in de trant van “ik hoef niets te hebben”. De familie heeft klager vervolgens boedelvolmacht gegeven en de notaris heeft op 22 juni 2001 de verklaring van erfrecht afgegeven. 4.3. Op 3 februari 2003 schrijft oud-notaris [H] aan de compagnon van de notaris een brief waarin hij vraagt of ten tijde van de afgifte van de verklaring van erfrecht de wettige erfgenamen ten gunste van klager afstand van rechten zouden doen. 4.4. Op 4 februari 2003 schrijft de kandidaat-notaris klager een brief waarin zij hem mededeelt dat de erfgenamen nooit de intentie hebben gehad om afstand te doen van de nalatenschap ten bate van klager. Namens de erfgenamen wordt klager verzocht rekening en verantwoording af te leggen aan de kandidaat-notaris over het door hem gevoerde beheer vanaf de overlijdensdatum. 4.5. Bij brief van 4 maart 2003 reageert klager bij brief gericht aan de kandidaat-notaris waarin hij een overzicht van de nalatenschap geeft. Hierna volgt een correspondentie tussen klager en de kandidaat-notaris. Bij brief van 20 mei 2003 schrijft de kandidaat-notaris aan klager dat er sprake is van een patstelling en dat het dossier zal worden gesloten. Ook deelt de kandidaat-notaris mede dat de correspondentie op verzoek van de familie naar haar is gezonden. 4.6. Bij brief van 29 juli 2003 wendt de notaris zich tot klager inzake een te houden bespreking op 15 augustus 2003 met klager en [D], teneinde argumenten te bespreken en te verzamelen voor bemiddeling met de familie, maar bovenal ook om met elkaar te communiceren. Klager reageert per brief van 2 augustus 2003 waarin hij voor de derde maal verzoekt een aantal vragen te beantwoorden. 5. Het standpunt van klager 5.1. De klacht betreft het handelen van de notaris in de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Klager verwijt de notaris dat, alhoewel de ouders van erflaatster, of in ieder geval de vader, tijdens de eerste bespreking de indruk hebben/heeft gewekt afstand te willen doen van de nalatenschap, hierover niets is opgenomen in de verklaring van erfrecht en dat noch de notaris noch de kandidaat-notaris hierop op andere wijze is teruggekomen. 5.2. Wel heeft de kandidaat-notaris, namens de familie, aan klager verzocht om rekening en verantwoording af te leggen, doch met de door klager vervolgens beschikbaar gestelde informatie is niets gedaan. Klager stelt dat aan de hand van deze gegevens een berekening had kunnen worden gemaakt en de familie hiervan op de hoogte had kunnen worden gesteld. In plaats daarvan ontvangt klager van de kandidaat-notaris het bericht dat het dossier zal worden gesloten. 5.3. Klager heeft vervolgens schriftelijk geïnformeerd naar de reden van het sluiten van het dossier en ook andere vragen gesteld. Deze vragen heeft klager tot drie keer toe opnieuw gesteld, doch hij heeft nooit een antwoord van de zijde van de notaris of de kandidaat-notaris mogen ontvangen. 5.4. Tenslotte verwijt klager de notaris dat de correspondentie tussen hem en, met name, de kandidaat-notaris ongevraagd is doorgezonden aan de familie van erflaatster. Gezien het karakter van deze correspondentie had klager om toestemming moeten worden gevraagd. Ook verwijt klager de notaris dat hij ongevraagd derden, te weten [D], heeft ingeschakeld. 5.5. In het kader van zijn klacht verzoekt klager de notaris te bewegen zo spoedig mogelijk te komen tot afhandeling van deze nalatenschap alsmede de hem schriftelijk gestelde vragen te beantwoorden. 6. Het standpunt van de notaris 6.1. De notaris stelt in de eerste plaats dat volgens de kandidaat-notaris, die de bespreking van 14 juni 2001 voerde, de vader van erflaatster wilde verwerpen. Deze opmerking van vader moet worden geplaatst in de context van een voor betrokkenen zeer emotionele bijeenkomst kort na het overlijden van erflaatster, aldus de kandidaat-notaris. Door geen van de erfgenamen is hierop ooit teruggekomen, ook niet naar aanleiding van het toezenden van de boedelvolmachten of de verklaring van erfrecht. In hoger beroep stelt de notaris dat de kandidaat-notaris heeft uitgelegd dat verwerping niet zou leiden tot het resultaat dat klager dan enige gerechtigde zou zijn, waarna in gezamenlijk overleg zou zijn besloten dat de familie een boedelvolmacht aan klager zou verstrekken. 6.2. Voorts stelt de notaris zich op het standpunt dat hij, dan wel zijn kandidaat-notaris, vanaf februari 2003 heeft geprobeerd klager te bewegen tot het doen van een deugdelijke rekening en verantwoording aan de erfgenamen van erflaatster. De kandidaat-notaris heeft zich hierin opgesteld als bemiddelaar en klager per brief verzocht rekening en verantwoording af te leggen. Aangezien de communicatie via de briefwisseling niet tot een bevredigende oplossing leidde en klager bleef weigeren om op een andere wijze dan schriftelijk te communiceren, heeft de kandidaat-notaris in overleg met de notaris het dossier gesloten. Hierbij speelde, volgens de notaris, zijdelings een rol dat er in dit dossier zeer matig werd gedeclareerd en dat de nalatenschap een geringe omvang had. Bovendien werd gedeclareerd bij de opdrachtgever, de familie van erflaatster, terwijl de houding van klager juist zoveel tijd in beslag nam. De belangrijkste reden echter om het dossier te sluiten was de weigering van klager om mondeling te communiceren. Om de problemen bij de afwikkeling van deze nalatenschap op te lossen was mondelinge communicatie noodzakelijk, aldus de notaris. 6.3. Nadat het dossier was gesloten is de correspondentie, op verzoek van de familie, aan haar gegeven. In deze correspondentie stond geen enkele zin die als vertrouwelijk en als uitsluitend bestemd voor de kandidaat-notaris kon worden aangemerkt. Bovendien trad klager op als gevolmachtigde van de familie en de uit deze rechtsverhouding voortvloeiende rekenplicht brengt met zich mee dat er geen sprake kan zijn van schending van vertrouwelijkheden indien stukken aan de familie worden gegeven. Ten aanzien van het inschakelen van [D] stelt de notaris dat deze persoon een goede bekende was van zowel de familie als klager. De notaris heeft hem op de hoogte gebracht in de hoop dat hij nog iets zou kunnen bereiken. 6.4. In hoger beroep stelt de notaris dat de kamer ten onrechte direct een klachtdossier tegen hem heeft aangemaakt. De secretaris van de kamer had bij klager moeten informeren of hij een klacht wenste in te dienen tegen de notaris of de kandidaat-notaris dan wel de secretaris had klager een brief moeten schrijven dat hij zijn brief aan de notaris heeft verzonden met het verzoek de behandeling over te nemen. Klager verzoekt de kamer immers, kort gezegd, om haar invloed aan te wenden opdat de notaris de nalatenschap zal afwikkelen alsmede de schriftelijk gestelde vragen zal beantwoorden. 6.5. Eveneens in hoger beroep stelt de notaris dat alle door klager opgesomde feiten en omstandigheden betrekking hebben op door de kandidaat-notaris verrichte handelingen. Aangezien de kandidaat-notaris zelf aan het tuchtrecht is onderworpen en bovendien een ervaren kandidaat-notaris is met jarenlange ervaring kan de notaris in deze zaak niets worden verweten. Het feit dat de kandidaat-notaris met de notaris overleg heeft gevoerd alvorens zij het dossier sloot betekent nog niet dat de notaris een zelfstandig tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. 7. De beoordeling van de klacht 7.1. Het hof zal allereerst ingaan op de stelling van de notaris dat de kamer de brief van klager, bij haar ingekomen op 15 september 2003, niet als een klacht in behandeling had mogen nemen. Het verzoek dat door klager in deze brief wordt gedaan wordt toegelicht met een opsomming van feiten en omstandigheden waaruit mogelijk een handelen of nalaten van de kandidaat-notaris of de notaris kan worden afgeleid zoals bedoeld in artikel 98 lid 1 van de Wet op het notarisambt, hierna: WNA. Dat klager verzoekt om een beslissing waarin een bepaald handelen aan de notaris wordt opgedragen, waarin de WNA niet voorziet, staat er niet aan in de weg dat het handelen of nalaten dat aan dit verzoek ten grondslag ligt als klacht in behandeling kan worden genomen. 7.2. In hoger beroep heeft de notaris zich verweerd met de stelling dat alle door klager opgesomde feiten en omstandigheden betrekking hebben op door de kandidaat-notaris verrichte handelingen. Wat betreft de klachtonderdelen die betrekking hebben op het sluiten van het dossier en het toezenden van de correspondentie aan de familie - een besluit genomen door de kandidaat-notaris en de notaris gezamenlijk – alsmede betreffende het zelfstandige besluit van de notaris om [D] in te schakelen, verwerpt het hof deze stelling van de notaris. Wat betreft het afgeven van de verklaring van erfrecht, de totstandkoming daarvan en de daaraan voorafgaande handelingen oordeelt het hof dat ook hiervoor de notaris medeverantwoordelijk kan worden gehouden. De enkele afgifte van de verklaring van erfrecht door de notaris zelf maakt hem immers ook verantwoordelijk voor de gang van zaken die hieraan vooraf gaat. Het feit dat de voorbereidingen zijn getroffen door een zeer ervaren kandidaat-notaris ontslaat de notaris niet van zijn eigen verantwoordelijkheid. Klager kan dan ook worden ontvangen in zijn klacht. 7.3. Wat betreft het klachtonderdeel dat betrekking heeft op de mededeling, gedaan door de vader van erflaatster tijdens de bespreking van 14 juni 2001 oordeelt het hof als volgt. Dat een dergelijke mededeling is gedaan, is door de kamer reeds vastgesteld in eerste aanleg en in hoger beroep niet bestreden. In hoger beroep heeft de notaris gesteld dat de kandidaat-notaris heeft uitgelegd dat verwerping niet betekent dat klager enige gerechtigde zou zijn, waarna vervolgens tot het vestrekken van een boedelvolmacht is besloten en de afgifte van een verklaring van erfrecht. Gezien de gang van zaken vanaf begin februari 2003 en de stellingen die zijn opgeworpen door klager is het hof van oordeel dat het voor klager kennelijk onvoldoende duidelijk is geweest dat hij slechts als gevolmachtigde van de familie optrad en niet als enige gerechtigde tot de nalatenschap. Dit valt de kandidaat-notaris in zoverre te verwijten dat zij klager kennelijk teveel in het ongewisse heeft gelaten over de aard en reikwijdte van de af te geven boedelvolmacht en verklaring van erfrecht, dit valt ook de notaris te verwijten. Hij had zich ervan moeten vergewissen dat dit voor klager voldoende duidelijk was. Het hof oordeelt dan ook dat dit onderdeel van de klacht gegrond is. 7.4. Ten aanzien van de rekening en verantwoording overweegt het hof als volgt. De kandidaat-notaris heeft op verzoek van de familie klager om rekening en verantwoording verzocht. De gegevens zoals die door klager zijn verstrekt waren volgens de kandidaat-notaris en de notaris onvoldoende om een deugdelijke staat van rekening en verantwoording op te maken. Daarop is klager meermalen uitgenodigd voor een gesprek opdat duidelijk kon worden gemaakt welke gegevens nodig waren. Klager wenste hier niet op in te gaan. Het hof is van oordeel dat de nodige inspanning is geleverd door de kandidaat-notaris en de notaris om klager tot een constructieve bijdrage aan de afwikkeling van de nalatenschap te bewegen. Dat uiteindelijk geen rekening en verantwoording kon worden opgemaakt kan noch de kandidaat-notaris, noch de notaris, worden verweten. Het hof oordeelt dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is. 7.5. Ten aanzien van de schriftelijke vragen van klager is het hof, evenals de kamer, van oordeel dat het niet tuchtrechtelijke verwijtbaar is dat, omwille van de duidelijkheid en teneinde een langdurige correspondentie te voorkomen, vanuit het notariskantoor de voorkeur werd gegeven aan het voeren van een gesprek met klager om diens vragen te beantwoorden en uitleg te geven. 7.6. Wat betreft het doorzenden van de correspondentie aan de familie oordeelt het hof dat dit onderdeel van de klacht gegrond is. Ongeacht wat de inhoud van deze correspondentie is, deze was gericht aan de kandidaat-notaris dan wel de notaris en niet aan de familie. De correspondentie had dan ook niet zonder toestemming van klager aan de familie ter beschikking mogen worden gesteld. Aangezien de notaris en de kandidaat-notaris inmiddels bekend waren met de spanningen tussen klager en de familie hadden zij nog meer op hun hoede moeten zijn bij het beschikbaar stellen van deze correspondentie. 7.7. Het hof wijst af het verzoek van klager tot het bewegen van de notaris zo spoedig mogelijk te komen tot afhandeling van de nalatenschap alsmede de beantwoording van de hem schriftelijk gestelde vragen, nu voor toewijzing van een dergelijk verzoek in het kader van een tuchtprocedure geen plaats is. 7.8. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan, als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven. 7.9. Het hof acht onvoldoende termen aanwezig voor het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 103 lid 1 WNA. 7.10. Het vooroverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing. 8. De beslissing Het hof: - vernietigt de beslissing van de kamer van 25 maart 2004 en opnieuw rechtdoende; - bepaalt dat klager kan worden ontvangen in zijn klacht tegen de notaris; - verklaart de onderdelen van de klacht zoals besproken in rubriek 7.3. en 7.6. gegrond; - verklaart de klacht voor het overige ongegrond; - verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn verzoek zoals besproken in rubriek 7.7. Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.N. van de Beek en P.J.N. van Os en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 22 september 2005. Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam Reg.nr. 24/03 Beslissing op een klacht als bedoeld in artikel 99 van de Wet op het notarisambt (1999) van: [X] wonende te [plaats], klager, - tegen - mr. [Y], notaris te [plaats]. 1. Verloop van de procedure 1.1 De Kamer heeft kennis genomen van de volgende stukken: - klaagschrift met bijlagen d.d. 12 september 2003; - verweerschrift met bijlagen d.d. 29 september 2003; - conclusie van repliek d.d. 18 oktober 2003; - conclusie van dupliek d.d. 31 oktober 2003; - beschikking van het Hof Amsterdam d.d. 17 december 2003 waarbij de behandeling van deze klacht is verwezen naar deze Kamer. 1.2 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden tijdens de vergadering van de Kamer op 19 februari 2004, waarbij zowel klager als de notaris, tezamen met kandidaat-notaris [L], zijn verschenen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. 2. Inhoud van de klacht 2.1 Op 25 mei 2001 is klagers toenmalige partner mevrouw [O] bij een verkeersongeval om het leven gekomen. Mevrouw [O] (hierna: erflaatster) en klager voerden tot op dat moment reeds 16 jaar een gemeenschappelijke huishouding, maar hadden geen samenlevingscontract of testament(en) opgemaakt. 2.2 Na het overlijden hebben klager en de ouders van erflaatster de notaris verzocht een verklaring van erfrecht en een boedelvolmacht op te maken. Bij de bespreking dienaangaande hebben de ouders van erflaatster, of in elk geval de vader, jegens klager de indruk gewekt afstand te doen van de nalatenschap. Daaromtrent is echter niets opgenomen in de verklaring van erfrecht en ook overigens is de notaris daar nimmer op teruggekomen. 2.3 Omstreeks februari 2003 kreeg de familie interesse in de nalatenschap en heeft zij klager via de notaris verzocht om rekening en verantwoording af te leggen. Klager heeft de notaris daaromtrent een opgaaf gedaan. Klager verwijt de notaris ten eerste dat deze het dossier heeft gesloten zonder een staat van rekening en verantwoording op te maken op basis van de door klager toegezonden informatie, zodat dit twistpunt tussen klager en de familie tot op heden niet is opgelost. Voorts verwijt klager de notaris dat deze de correspondentie van klager met de notaris dienaangaande zonder toestemming van klager aan de familie heeft gezonden. Tenslotte verwijt klager de notaris dat deze tot op heden niet heeft gereageerd op zijn vragen. 3. Verweer van de notaris De notaris betwist de verwijten van klager en stelt daartoe dat hij zich slechts heeft opgesteld als bemiddelaar tussen klager en de familie van erflaatster. Dat hij, namens de familie, klager heeft verzocht om rekening en verantwoording, maar dat de informatie die klager daaromtrent heeft verstrekt ontoereikend was. Dat hij klager meerdere malen heeft uitgenodigd voor een gesprek om een en ander duidelijk te maken en hem desgewenst te helpen bij het opstellen van een deugdelijke staat van rekening en verantwoording. De notaris heeft, als laatste bemiddelingspoging, nog getracht een goede bekende van zowel klager als de familie bij de onderhandelingen te betrekken, maar ook daarop heeft klager geantwoord geen prijs te stellen. Aangezien de omvangrijke correspondentie niet leidde tot een oplossing en klager voorts niet wenste in te gaan op zijn uitnodigingen een en ander mondeling te bespreken, meende de notaris, wegens gebrek aan vertrouwen, zich terug te moeten trekken als bemiddelaar en heeft hij het dossier gesloten en heeft hij de correspondentie aan de familie toegezonden. 4. De beoordeling 4.1 Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 98 van de WNA. Een notaris is aan tuchtrecht-spraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. 4.2 Bij de bespreking inzake de verklaring van erfrecht, bijgewoond door klager, de ouders van erflaatster en een wederzijdse kennis, hebben de ouders van erflaatster, of in elk geval de vader, jegens klager de indruk gewekt afstand te willen doen van de nalatenschap. In de verklaring van erfrecht staat hierover niets opgenomen. Ook overigens heeft de (kandidaat-)notaris nimmer iets met die mededeling gedaan. De zorgplicht van de notaris brengt mee dat de notaris klager ten minste zou moeten hebben informeren dat door de enkele mededeling van de vader en/of moeder van erflaatster niet daadwerkelijk afstand is gedaan van de nalatenschap. De notaris heeft voorts verzuimd ook de overige erfgenamen van erflaatster uitdrukkelijk te verzoeken hun wil dienaangaande kenbaar te maken. Door dit na te laten heeft de notaris een toestand geschapen waarin het mogelijk werd dat klager meende met de verklaring van erfrecht met boedelvolmacht enig gerechtigde te zijn. Die onduidelijk-heid leidde later tot de geschetste pijnlijke situatie. De Kamer oordeelt dit onzorgvuldig. 4.3 Ten aanzien van de rekening en verantwoording valt naar het oordeel van de Kamer de notaris niets te verwijten. Op verzoek van de erfgenamen van erflaatster heeft de notaris klager om een rekening en verantwoording verzocht. De gegevens als verstrekt door klager waren onvoldoende om een deugdelijke staat van rekening en verantwoording op te maken. De notaris heeft klager daarvan bericht en hem meerdere malen uitgenodigd voor een gesprek om een en ander duidelijk te maken en zo nodig klager behulpzaam te zijn bij het opstellen van een dergelijke staat. Klager heeft te kennen gegeven geen prijs te stellen op een mondelinge bespreking met de notaris. Daardoor valt het niet aan de notaris te verwijten dat dit twistpunt tussen hem en de erfgenamen nog immer bestaat. 4.4 Ditzelfde geldt ten aanzien van klagers verwijt dat de notaris niet heeft geantwoord op zijn vragen. Omwille van duidelijkheid en om een eindeloze, overigens niet-declarabele, briefwisseling te voorkomen, acht de Kamer het niet verwijtbaar dat de voorkeur van de notaris uitging naar een gesprek met klager om vragen te beantwoorden en uitleg te verschaffen. Nu klager heeft aangegeven uitsluitend per brief te willen communiceren, valt de notaris niet te verwijten dat er vragen van klager onbeantwoord zijn gebleven. 4.5 Ook het verwijt met betrekking tot het sluiten van het dossier acht de Kamer ongegrond. De notaris heeft zich, op verzoek van de erfgenamen, opgesteld als bemiddelaar tussen de erfgenamen en klager. Uit al hetgeen aan de Kamer is overgelegd en ter zitting voorts is toegelicht, is de Kamer niet gebleken dat de notaris dit niet naar behoren heeft gedaan. Als de notaris het vertrouwen van één partij niet langer geniet, kan hem niet worden verweten zijn bemiddelingspogingen te staken. 4.6 Het verwijt van klager ten aanzien van de doorgezonden correspondentie acht de Kamer wel gegrond. De correspondentie van klager was aan de notaris gericht, de Kamer acht het onzorgvuldig dat de notaris deze correspondentie zonder toestemming van, of overleg met klager aan de erfgenamen heeft toegezonden, dit klemt temeer daar de erfgenamen en klager inmiddels in onmin met elkaar leefden, hetgeen de notaris duidelijk moet zijn geweest. 5. De beslissing De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam, - verklaart de klacht ten aanzien van drie onderdelen ongegrond en ten aanzien van twee onderdelen gegrond, zonder oplegging van een maatregel. Deze beslissing is gegeven op 25 maart 2004 door mrs. J.P.G. Poell, A.G. Scheele-Mülder, B. van der Meide, J.H.J. Preller en F. Hoppel, in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. L.S. Lepelaar. Uitgesproken ter openbare vergadering. De secretaris, De plaatsvervangend voorzitter, L.S. Lepelaar J.P.G. Poell Deze beslissing is verzonden op: Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.