Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3707

Datum uitspraak2005-09-20
Datum gepubliceerd2005-10-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14010626-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van deelneming aan een criminele organisatie en hem ter zake van het medeplegen van moord en het uitvoeren van cocaïne en XTC veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 jaar.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Parketnummer : 14.010626-04 Datum uitspraak: 20 september 2005 OP TEGENSPRAAK VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen: [verdachte 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland, Almere-Binnen, Almere, Caissonweg 2. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 maart 2005, 10 juni 2005 en 6 september 2005. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank de verdachte terzake van de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar met aftrek van voorarrest en dat de rechtbank zal beslissen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en mr. I.E. Leenhouwers, raadsvrouw van de verdachte, naar voren is gebracht. 1. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is onder 1 ten laste gelegd, dat hij op of omstreeks 16 september 2004 te Wieringerwerf, gemeente Wieringermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer], in elk geval een man zich noemende [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde Slachtoffer, althans voornoemde man zich noemende [slachtoffer], meermalen (met zeer veel kracht) met een mes en/of een riek, in elk geval een of meer scherpe en/of puntige voorwerp(en), in diens lichaam gestoken en/of met een schep op/tegen diens hoofd, en/of elders tegen het lichaam, geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer], althans voornoemde man zich noemende [slachtoffer], is overleden; Aan de verdachte is, nadat een tweetal vorderingen van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten onder 2 ten laste gelegd, dat (zaak 3 tot en met 7) hij op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 april 2004 tot en met 01 september 2004, te weten op of omstreeks: A: 20 april 2004 (zaak 7) B: 04 juni 2004 (zaak 6) C: 12 juli 2004 (zaak 5) D: 22 juli 2004, in elk geval in of omstreeks de periode van 22 juli 2004 tot en met 24 juli 2004 (zaak 4), E: 27 augustus 2004 (zaak 3) in elk geval in het jaar 2004, te IJmuiden, gemeente Velsen, en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, te weten A: (ongeveer) 200 gram cocaïne B: (ongeveer) 1600 gram cocaïne C: (ongeveer) 2000 gram cocaïne D: (ongeveer) 2000 gram cocaïne E: (ongeveer) 1600 gram cocaïne in elk geval (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, (telkens) zijnde cocaïne (een) middel(en) vermeld op de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers is/zijn verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens), opzettelijk, in het bezit van die cocaine, met een (ferry)boot vanaf IJmuiden naar het Verenigd Koninkrijk (New Castle) gereisd en/of (vervolgens) heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) die cocaïne in het Verenigd Koninkrijk (in elk geval buiten Nederland) gebracht; Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, onder 3 ten laste gelegd, dat hij (zaak 3 tot en met 7) op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2004 tot en met 15 december 2004 in de gemeente Groningen en/of in de gemeente Velsen, in elk geval in een of meer plaatsen in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of aanwezig gehad een hoeveelheid van 200 gram cocaïne en/of 1600 gram cocaïne en/of 2000 gram cocaïne en/of 2000 gram cocaïne en/of 1600 gram cocaïne en/of een of meer onbekend gebleven hoeveelhe(i)d(en), in elk geval een of meer verschillende hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne (telkens) zijnde cocaïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 en/of het vijfde lid van artikel 3a van die wet; Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, onder 4 ten laste gelegde, dat hij op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 19 april 2004, in Nederland (onderweg naar het Duitse Oldenburg), (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende XTC (zijnde MDMA en/of MMA en/of MDA), (telkens) zijnde MDMA en/of MMA en/of MDA, (een) middel(en) vermeld op de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers is/zijn verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens), opzettelijk in het bezit van die XTC (zijnde MDMA en/of MMA en/of MDA) naar Duitsland gereisd en/of (vervolgens) heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededaders die XTC (zijnde MDMA en/of MMA en/of MDA) in Duitsland afgeleverd, in elk geval buiten Nederland gebracht; Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, onder 5 ten laste gelegde, dat hij in of omstreeks de periode van 1 april 2004 tot en met 15 december 2004 in de gemeente Groningen en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van personen te weten hij, verdachte, en/of [verdachte 5] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 6] en/of [verdachte 7] en/of een of meer andere perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk - de misdrijven als omschreven in artikel 2 lid 1 onder A en/ofB en/of C van de Opiumwet en/of 10a Opiumwet, te weten het meermalen binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van cocaïne, althans (een) middel(en) vermeld op de lijst I behorende bij die Opiumwet, en/of de strafbare voorbereidingshandelingen hiertoe en/of - de misdrijven als omschreven in artikel 420 bis en/of artikel 420 ter en/of artikel 420 quater Wetboek van Strafrecht, te weten het witwassen van gelden afkomstig van de uitvoer en/of verkoop van cocaïne en/of hash en/of hennep, in elk geval een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 en/of het vijfde lid van artikel 3a van die wet) en/of lijst II (dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet), in elk geval afkomstig uit/van een of meer misdrij(f)v(en) terwijl hij, verdachte, (een van de) leider(s) van voornoemde organisatie was. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging. 2. VRIJSPRAAK Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 is ten laste gelegd. Niet iedere groep personen die tezamen misdrijven pleegt kan worden aangemerkt als een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Naar vaste rechtspraak is hiervan onder meer sprake indien die organisatie het plegen van misdrijven voor ogen heeft, de deelnemers aan die organisatie van dat oogmerk op de hoogte zijn en die organisatie zich kenmerkt door een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Aangenomen moet worden dat daarvan sprake is indien binnen het samenwerkingsverband gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling bestaan, waaraan de in die organisatie participerende personen gebonden zijn, zodanig dat op hen een zekere druk kan worden uitgeoefend zich aan die regels te houden en zich aan die doelstelling te committeren. De organisatie moet een afzonderlijke eenheid vormen waarin de deelnemers niet ieder voor zich, onafhankelijk van de overige deelnemers, maar in onderlinge samenwerking participeren. Het samenwerkingsverband moet een zekere bestendigheid en duurzaamheid bezitten en zodoende de gelegenheid krijgen een eigen dynamiek te ontplooien. Blijkens de stukken en het verhandelde op de terechtzitting hebben verdachte [verdachte 1] en [verdachte 2] op enig moment het plan opgevat om een cocaïnelijn vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk op te zetten. In dat kader hebben vijf of wellicht zes cocaïnetransporten plaatsgevonden. [verdachte 1] had contact met een persoon die cocaïne kon leveren en [verdachte 2] had connecties met potentiële afnemers in het Verenigd Koninkrijk. Nadat deze verdachten eerst samen één en wellicht twee transporten hadden uitgevoerd hebben zij anderen bij de volgende transporten betrokken. [verdachte 4] reed eenmaal met een auto waarin cocaïne was verborgen naar het Verenigd Koninkrijk. Hij hielp bij een ander transport door met gebruikmaking van zijn creditcard een auto te huren. [verdachte 3] trad tweemaal op als chauffeur van de smokkelauto. [verdachte 5] was betrokken bij de huur van auto’s waarmee de cocaïne werd vervoerd, zij boekte overtochten naar Engeland en regelde vliegtickets voor [verdachte 1] en [verdachte 2]. Bovendien was zij betrokken bij het tellen van het geld. [verdachte 6] heeft na het laatste drugstransport naar het Verenigd Koninkrijk een plak van circa 400 gram cocaïne bewaard. Tevens heeft hij zich blijkens een aantal afgeluisterde telefoongesprekken bemoeid met de financiële afwikkeling van een van de transporten. De rechtbank heeft weliswaar vastgesteld dat deze personen in samenwerking met elkaar betrokken zijn bij een aantal drugstransporten, maar de rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat er sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat kan worden beschouwd als een afzonderlijke eenheid waarvoor een gemeenschappelijke doelstelling en gemeenschappelijk regels gelden waaraan de deelnemers werden gehouden. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een criminele organisantie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Daarom moet de verdachte hiervan worden vrijgesproken. 3. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat ten aanzien van feit 1: hij op 16 september 2004 te Wieringerwerf, gemeente Wieringermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer], zich noemende [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] meermalen met zeer veel kracht met een mes en een puntig voorwerp in diens lichaam gestoken en met een schep op diens hoofd en elders tegen het lichaam geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; ten aanzien van feit 2: hij op verschillende tijdstippen in de periode van 20 april 2004 tot en met 1 september 2004, te weten op: A: 20 april 2004 B: 4 juni 2004 C: 12 juli 2004 D: 24 juli 2004 E: 27 augustus 2004, te IJmuiden, gemeente Velsen en elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, te weten A: ongeveer 200 gram cocaïne B: een hoeveelheid cocaïne C: ongeveer 2000 gram cocaïne D: een hoeveelheid cocaïne E: ongeveer 1600 gram cocaïne immers zijn verdachte en/of een of meer van zijn mededaders telkens opzettelijk, in het bezit van die cocaine, met een ferryboot vanaf IJmuiden naar het Verenigd Koninkrijk, Newcastle, gereisd en hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededaders die cocaïne buiten Nederland gebracht; ten aanzien van feit 3: hij op tijdstippen in de periode van 20 april 2004 tot en met 1 september 2004 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk heeft vervoerd en aanwezig gehad een hoeveelheid van ongeveer 200 gram cocaïne en een hoeveelheid cocaïne en ongeveer 2000 gram cocaïne en een hoeveelheid cocaïne en ongeveer 1600 gram cocaïne; ten aanzien van feit 4: hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 19 april 2004 in Nederland, onderweg naar het Duitse Oldenburg, telkens tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, immers zijn verdachte en zijn mededader telkens opzettelijk in het bezit van die MDMA naar Duitsland gereisd en hebben verdachte en zijn mededader die MDMA buiten Nederland gebracht. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. BEWIJS De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben. 5. NADERE MOTIVERING terzake van feit 1: De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat weliswaar uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de interactie die tot de moord heeft geleid en op de avond waarop de moord werd uitgevoerd een dusdanige rol heeft gespeeld dat medeplegen van moord bewezen kan worden. Zijn rol is echter bij de feitelijke uitvoering beperkt geweest. Het zijn zijn medeverdachten [verdachte 2] en [verdachte 3] geweest die [slachtoffer] met een mes en een schop of schep hebben omgebracht, terwijl verdachte slechts in de onmiddellijke nabijheid aanwezig is geweest. In het bijzonder heeft verdachte niet, zoals zijn medeverdachten hebben verklaard, het slachtoffer met een riek of hooivork in het lichaam gestoken. Hiertoe is aangevoerd dat noch het sectie-rapport noch de resultaten van het werktuigsporenonderzoek sporen hebben opgeleverd die passen bij met een riek of hooivork toegebrachte verwondingen en dat voorts noch in de auto noch elders bloedsporen zijn aangetroffen die erop wijzen dat verdachte met bloed van het slachtoffer in aanraking is gekomen. De verklaringen van zijn medeverdachten omtrent het tegendeel dienen als onbetrouwbaar te worden aangemerkt. De aldus beperkte rol van verdachte dient in de strafmaat tot uitdrukking te komen, aldus de raadsvrouw. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De medeverdachten [verdachte 2] en [verdachte 3] alsook verdachte zelf, zijn consistent over de aanwezigheid van een hooivork of riek op de plaats en het tijdstip van de moord. Dit voorwerp is, naar verdachte en [verdachte 3] verklaard hebben, na de moord, samen met het mes en de schop of schep, op een onbekend gebleven plek in het water gegooid. [verdachte 2] heeft een gedetailleerde tekening gemaakt van de drie genoemde voorwerpen. Op grond van deze tekening (Z1, 782) houdt de rechtbank het ervoor dat wat door verdachten als hooivork of riek wordt aangeduid een zogenaamde spitvork is geweest, althans een voorwerp met vier aan een steel bevestigde naast elkaar gelegen platte tanden, met een dikte van meerdere millimeters en een grotere breedte, welke aan het uiteinde in een punt uitlopen. Zowel [verdachte 2] als [verdachte 3] hebben vanaf hun eerste verhoor verklaard dat verdachte het slachtoffer met dit voorwerp, verder vork te noemen, in het lichaam heeft gestoken en zijn daarbij gebleven. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Dat [verdachte 3] wisselend heeft verklaard omtrent het tijdstip waarop verdachte het slachtoffer voor het eerst heeft gestoken kan aan bovenbedoelde consistentie niet afdoen. Hetgeen de raadsvrouw verder heeft aangevoerd omtrent mogelijke motieven van [verdachte 2] en [verdachte 3] om verdachte te belasten evenmin. Omtrent het technisch onderzoek overweegt de rechtbank het volgende. Blijkens het gewijzigd sectieverslag van patholoog Maes gedateerd 22 december 2004 en haar bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring, was slechts beperkt onderzoek mogelijk, wegens de staat van ontbinding waarin het lichaam verkeerde. Het rapport houdt onder meer in dat vele huiddelen en ondergelegen weke delen afwezig waren. Op de bij het voorlopig verslag van 20 december 2004 gevoegde tekening staat aangegeven dat van belangrijke delen van buik, rug, en nek de weke delen grotendeels ontbraken. Ondanks deze gevorderde ontbindingsverschijnselen konden aan de overgebleven huid en botdelen veel overwegend scherprandige letsels worden herkend. Gezien de kenmerken betrof het steken, snijden en klieven met een of meer scherpe snijdende voorwerpen zoals een mes en steken met een puntig hard voorwerp achter het linkeroor. Bij de rechter-commissaris heeft de patholoog aanvullend verklaard dat het letsel achter het rechteroor, met onderliggende perforatie van het schedeldak, duidelijk anders was dan de op de rest van het lichaam aangetroffen letsels. Een door het NFI op vijf botdelen en de schedel uitgevoerd werktuigsporenonderzoek (bijlage E, p 37) heeft geleid tot dezelfde conclusie. Het overig technisch onderzoek heeft geen voor verdachte belastende bloedsporen op zijn kleding of op de kort na de moord door hem ingenomen plaats in de auto opgeleverd. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de boven opgesomde resultaten van het technisch onderzoek ruimte laten voor door verdachte met een vork aan het slachtoffer toegebrachte verwondingen. De rechtbank stelt voorop dat hetgeen de patholoog heeft verklaard omtrent de staat waarin het lichaam zich ten tijde van het onderzoek bevond, meebrengt dat aan de resultaten van het technisch onderzoek slechts beperkte betekenis toekomt. Weliswaar is geen letsel aangetoond dat past bij met de bovenomschreven vork toegebrachte verwondingen. Echter kan niet worden uitgesloten dat die sporen door de ontbinding van de huid en weke delen zijn uitgewist. De rechtbank verwijst naar de in het dossier opgenomen foto van de op het lichaam van het slachtoffer aangetroffen trui (bijlage E, p.19). Naar het oordeel van de rechtbank is niet onmogelijk dat een deel van de in deze trui zichtbare gaten, in het bijzonder de gaten links onder de boord, met de vork zijn aangebracht. Ten aanzien van het wel door het technisch onderzoek vastgestelde letsel is tenslotte niet uitgesloten dat de perforatie van de schedel met een van de buitenste tanden van de vork is veroorzaakt, waarbij in dat geval de overige tanden de schedel niet hebben geraakt. Ook de afwezigheid van bloedsporen welke erop wijzen dat verdachte met bloed van het slachtoffer in aanraking is geweest, kan verdachte niet ontlasten. Temeer niet nu bij het steken met een op een steel geplaatste vork een dusdanige afstand tussen steker en slachtoffer kan blijven bestaan, dat rondspattend bloed de steker niet bereikt. De rechtbank kan de raadsvrouw derhalve in haar betoog niet volgen en baseert zich voor de beoordeling van verdachtes rol bij de feitelijke uitvoering van de moord op de verklaringen van [verdachte 2] en [verdachte 3], welke inhouden dat verdachte het slachtoffer meerdere malen met de bovenomschreven vork heeft gestoken. terzake van feit 3: Tenlastegelegd is het in Nederland verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van exact dezelfde hoeveelheden cocaïne als waarvan in feit 2 de uitvoer wordt verweten. Gelet op deze overeenkomst vat de rechtbank de tenlastelegging aldus op dat deze betrekking heeft op handelingen die verdachte en zijn mededaders ten aanzien van de uitgevoerde partijen cocaine in het kader van die uitvoer hebben verricht. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte en zijn mededader(s) in Nederland de in de tenlastelegging bedoelde partijen cocaïne hebben verkocht, afgeleverd of verstrekt. Blijkens de stukken en het verhandelde ter terechtzitting hebben deze handelingen zich afgespeeld in het Verenigd Koninkrijk, hetgeen niet is ten laste gelegd. De rechtbank acht evenmin bewezen dat er andere partijen (de in de tenlastelegging genoemde onbekend gebleven hoeveelheden) cocaïne zijn verkocht, afgeleverd en verstrekt in Nederland. Terzake van feit 4: De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet is aangetoond dat de door verdachte naar Duitsland uitgevoerde pillen MDMA bevatten. Nu verdachte ontkent dat hij pillen aan [verdachte 6] ter bewaring heeft gegeven, kan het NFI onderzoek ten aanzien van de bij [verdachte 6] aangetroffen pillen als zodanig niet gelden. Hetzelfde geldt voor de in de woning van de echtgenote van verdachte aangetroffen pillen, nu niet vaststaat dat deze pillen van [verdachte 1] afkomstig waren. De rechtbank overweegt dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij een aantal malen in gezelschap van zijn echtgenote pillen naar Duitsland heeft vervoerd en dat hem bij aflevering grote sommen geld werden overhandigd, veelal geseald in plastic. Voorts heeft hij verklaard dat hij ervan uitging dat het om XTC ging. In de woning van medeverdachte [verdachte 6] zijn pillen aangetroffen, grotendeels verpakt in een chocoladebus. In monsters van deze pillen is, blijkens onderzoek van het NFI, de stof MDMA aangetoond. De rechtbank acht de verklaring van [verdachte 6] betrouwbaar en passend in de relatie tussen [verdachte 6] en verdachte, zoals deze uit de stukken naar voren komt. Voorts komt ook de verpakking in een chocoladebus overeen met hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte in het bezit is geweest van pillen met de werkzame stof MDMA en dat de tenlastegelegde uitvoer gelijksoortige pillen betrof. 6. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert op: Ten aanzien van feit 1: Medeplegen van moord. Ten aanzien van feit 2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Ten aanzien van feit 3: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Ten aanzien van feit 4: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 (oud), eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod en het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Nadere motivering terzake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde. Onder 2 en 3 is bewezen verklaard het medeplegen van het uitvoeren van cocaïne, het vervoeren van cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne. De uitvoer van cocaïne is de logische specialiteit van het vervoer van cocaïne; uitvoeren heeft alle kenmerken van vervoeren met een extra kenmerk, namelijk het vervoeren van Nederland naar het buitenland. De verhouding tussen uitvoer en vervoer enerzijds en het aanwezig hebben van cocaïne anderzijds is die van de eendaadse samenloop bedoeld in artikel 55 lid 1 Wetboek van Strafrecht aangezien verdachte en zijn mededaders de cocaïne tijdens het vervoeren/uitvoeren noodzakelijkerwijs ook aanwezig hadden. Gelet op een en ander zal de rechtbank beide leden van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht toepassen. 7. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 8. MOTIVERING VAN DE STRAF De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen: Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan moord op [slachtoffer] ([roepnaam slachtoffer]), die de leverancier was van cocaïne die verdachte en zijn mededaders uitvoerden naar het Verenigd Koninkrijk. Op enig moment is door verdachte en zijn mededaders besloten om [slachtoffer] van het leven te beroven. De moord is dagen van tevoren beraamd. Eerst in het Verenigd Koninkrijk en later in Nederland is er over de moord gesproken. Op de dag voor de moord is de plaats van het delict door verdachte en een van zijn mededaders bekeken en op de dag van de moord zelf is er nog een derde moordwapen (een mes) aangeschaft, alsmede andere hulpmiddelen die men verwachtte nodig te hebben. In de namiddag van de bewuste dag is [slachtoffer] onder valse voorwendselen meegelokt naar Amsterdam, waarna hij, na een “gezellig” avondje uit te zijn geweest met verdachte en zijn mededaders, op gruwelijke wijze om het leven is gebracht in het Robbenoordbos. [slachtoffer] is in het bewuste bos uit de auto getrokken waarna verdachte en zijn mededaders hem door middel van het steken met een vork en een mes en het slaan met een schep of schop hebben gedood. Het betreft een zorgvuldig voorbereide moord waarvan de daders reeds op voorhand hadden kunnen voorzien, door de keuze van de moordwapens, dat een en ander zou uitlopen op een gruwelijke slachtpartij. Uit de stukken is niet gebleken dat het slachtoffer de daders onrecht heeft aangedaan, noch dat er een concrete dreiging van hem uitging. Veeleer lijkt het op een moord die gepleegd is om er financieel beter van te worden. De rechtbank acht de moord op [slachtoffer] een buitengewoon ernstig delict. Verdachte en zijn mededaders hebben door hun handelen een onherstelbare inbreuk gemaakt op het recht van leven. Dit misdrijf heeft de rechtsorde in ernstige mate geschokt. Naast dit misdrijf heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het meerdere malen buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en XTC. De zucht naar geldelijk gewin was daarbij zijn drijfveer en hij heeft daarbij geen acht geslagen op de onaanvaardbare risico’s die dergelijke delicten opleveren voor de volksgezondheid en de openbare orde. Bovendien wordt door dergelijke feiten de negatieve reputatie van Nederland als drugsuitvoerend land bevestigd. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 22 december 2004, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland is veroordeeld terzake verduistering tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf en in Spanje is veroordeeld onder andere terzake een drugsdelict tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren. - het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 5 september 2005 van I.C.M. Stiphout als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland, Ressort Arnhem. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen: Blijkens de stukken en verhandelde ter terechtzitting heeft de verdachte niet willen meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek omdat hij zichzelf volledig verantwoordelijk houdt voor de rol die hij, in zijn visie, heeft gespeeld. Deze weigering leidt ertoe dat de rechtbank, afgezien van hetgeen verdachte zelf naar voren heeft gebracht en het zeer summiere reclasseringsrapport, geen of nauwelijks inzicht heeft in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Mede gelet op de inhoud van het dossier acht de rechtbank de kans op recidive van vermogens- en geweldsdelicten aanzienlijk. In tegenspraak met het voorgaande blijkt uit de verklaringen van verdachte bij de politie en afgelegd op de terechtzitting dat hij met betrekking tot de moord op [slachtoffer] niet de volle verantwoordelijkheid neemt, dat hij zijn eigen aandeel hierin bagatelliseert en hij de indruk wekt dat het hem allemaal is overkomen. De verdediging heeft ter terechtzitting gesteld dat de wijze waarop de eerste verhoren hebben plaatsgevonden bij de politie in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde en met de artikelen 50 en 29 van het Wetboek van strafvordering en dat met deze onregelmatigheden rekening dient te worden gehouden bij het bepalen van de op te leggen straf. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat zij meerdere malen contact heeft opgenomen met de arrestantenverzorging met het verzoek bij haar cliënt te kunnen komen, waarna uiteindelijk een tijdstip is vastgesteld waarop zij haar cliënt zou kunnen bezoeken. Verdachte heeft, blijkens de uitgewerkte processen-verbaal, tijdens de verhoren meermalen om zijn advocaat gevraagd. Aan verdachte is toen niet meegedeeld dat zijn advocaat zich had gemeld. De officier van justitie heeft hieromtrent ter terechtzitting verklaard, dat het om een groot onderzoek ging naar ernstige feiten en waarbij de verschillende verdachten reeds van meet af aan zeer uitgebreid zijn gaan verklaren. In het belang van het onderzoek is er voor gekozen om deze verhoren niet te onderbreken. Er is vervolgens met de advocaat een afspraak gemaakt om de verdachte op een later tijdstip, na de verhoren, te spreken. Naar het oordeel van de rechtbank levert genoemde handelwijze van de politie niet een zodanige schending op van de beginselen van een behoorlijke procesorde dat dit van invloed zou moeten zijn op de op te leggen straf. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van onregelmatigheden bij de totstandkoming van de verklaringen die gevolgen zouden moeten hebben voor de strafmaat. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur op haar plaats is. Bij het bepalen van die duur houdt de rechtbank rekening met hetgeen hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE omtrent samenloop is overwogen. 9. MOTIVERING VAN DE BIJKOMENDE STRAF De rechtbank is van oordeel, dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten: a. een computer, computerkast met floppy, b. een telefoontoestel, Samsung, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde onder 2 en 3 met behulp van voornoemde voorwerpen is begaan. De voorwerpen behoren toe aan de verdachte. 10. BESLISSING OMTRENT IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN De rechtbank is van oordeel, dat de in beslag genomen voorwerpen a. twee boardingpassen AMS/NADOR d.d. 31/7, b. een brief met faxnummer [faxnummer], c. een stuk papier, first transforming travel 13/10/04 AD/SL Glasgow, d. een pas, DFDS Seaways [verdachte 1] Newcastle-IJmuiden 10/10/04, e. een aantekenboekje met diverse telefoonnummers, f. een overboekingsformulier 464 pounds [verdachte 5], g. een papier, opschrift 13675 Eng. Pounds SCP 13625, h. een papier van SPT subway d.d. 6/10/04, i. een label First transforming travel 13/10/04 AD/Glasg., j. twee sokken, kleur wit, k. een telefoontoestel, Sharp, l. twee schoenen, Rockport, m. een ticket (gedeeltelijk) en een briefje South Bank, n. een ticket Newcastle, o. een stk. papier, bescheiden, p. een papier met betrekking tot appartementen Glasgow, q. een bekeuring [kenteken] d.d. 25-10-2004, r. twee brieven ten name van [persoon], dienen te worden teruggegeven aan de verdachte. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat deze persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt. 11. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen (bijkomende) straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 55 leden 1 en 2, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen van 2, 2 (oud), 10 en 10 (oud) van de Opiumwet. 12. BESLISSING De rechtbank: Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten. Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar. Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 17 (ZEVENTIEN) JAREN. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van De opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Verklaard verbeurd: een computer, computerkast met floppy, een telefoontoestel, Samsung. Gelast de teruggave aan de verdachte van: twee boardingpassen AMS/NADOR d.d. 31/7, een brief met faxnummer [faxnummer], een stuk papier, first transforming travel 13/10/04 AD/SL Glasgow, een pas, DFDS Seaways [verdachte 1] Newcastle-IJmuiden 10/10/04, een aantekenboekje met diverse telefoonnummers, een overboekingsformulier 464 pounds [verdachte 5], een papier, opschrift 13675 Eng. Pounds SCP 13625, een papier van SPT subway d.d. 6/10/04, een label First transforming travel 13/10/04 AD/Glasg., twee sokken, kleur wit, een telefoontoestel, Sharp, twee schoenen, Rockport, een ticket (gedeeltelijk) en een briefje South Bank, een ticket Newcastle, een stk. papier, bescheiden, een papier met betrekking tot appartementen Glasgow, een bekeuring [kenteken] d.d. 25-10-2004 en twee brieven ten name van [persoon]. Dit vonnis is gewezen door mr. A. van der Perk, voorzitter, mr. A.J. Dondorp en mr. P. van Steijnen, rechters, in tegenwoordigheid van M. Woudman, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 september 2005.