
Jurisprudentie
AU3714
Datum uitspraak2005-10-04
Datum gepubliceerd2005-10-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers05/1457
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2005-10-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers05/1457
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Aanwijzing op grond van de Wet kinderopvang.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Proces-verbaal mondelinge uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 05/1457
Inzake het geding tussen
[A] h.o.d.n. [bedrijfsnaam], wonende te Sneek, verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sneek, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Grijpstra, medewerkster bij verweerders gemeente, en mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden.
1. Aanduiding van het besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Het besluit van verweerder van 11 augustus 2005, inhoudende de op grond van art. 65 van de Wet kinderopvang gegeven aanwijzing dat de heer [B] op geen enkele wijze bemoeienis zal hebben met het door verzoekster geƫxploiteerde kinderdagverblijf en gastouderbedrijf.
2. Datum van de zitting
Het verzoek is behandeld ter zitting van 4 oktober 2005. Verzoekster is niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigden.
3. De voorzieningenrechter sluit de behandeling en doet onmiddellijk mondeling uitspraak
a. De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
b. De gronden van de beslissing
Voor het treffen van een voorlopige voorziening, zoals is gevraagd door verzoekster, is in beginsel aanleiding indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat een tegen een besluit ingediend bezwaar- of beroepschrift gegrond zal worden verklaard. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid van de bevoegdheid genoemd in art. 65 Wet kinderopvang gebruik heeft kunnen maken. De voorzieningenrechter acht daarbij met name de mede namens een vertrouwensarts ondertekende brief van 25 mei 2005 van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling van belang. De in deze brief gegeven beschrijving van de ontvangen verontrustende signalen is zodanig ernstig dat verweerder het belang van de opvang van kinderen in een veilige en gezonde omgeving zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van verzoekster bij de inzet van de heer [B] bij de exploitatie van haar kinderdagverblijf en gastouderbedrijf. Voorts heeft verweerder naast deze brief terecht de eerdere veroordeling van de heer [B] en de ook al in een eerder stadium van ouders ontvangen klachten bij zijn afweging betrokken. Gezien deze voorgeschiedenis en de in de brief van 25 mei 2005 beschreven signalen heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht kunnen stellen dat door de aanwezigheid van de heer [B] niet wordt voldaan aan het in art. 49 Wet kinderopvang omschreven vereiste van een voor een kind veilige en gezonde omgeving.
Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter deelt mede dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open staat.
De zitting wordt gesloten.
Waarvan proces-verbaal.
w.g. M.A. Jansen, griffier
w.g. E. de Witt, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op: 4 oktober 2005