Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3722

Datum uitspraak2005-09-27
Datum gepubliceerd2005-10-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/400343-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

“300 Sr lid 3; voorwaardelijk opzet; causaal verband tussen de dood van het slachtoffer en de gedragingen van de verdachte”.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Meervoudige strafkamer te Zwolle Parketnummer: 07.400343-05 Uitspraak: 27 september 2005 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte] geboren op [geboortedatum], wonende te [adres] thans verblijvende [verblijfplaats] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2005. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.J.P. van Barneveld, advocaat te Zwolle. De officier van justitie, mr. I. Verkerk, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van het voorarrest. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging). BEWIJS ten aanzien van het primair ten laste gelegde: Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht is de rechtbank het volgende gebleken. Op donderdag 26 mei 2005 is de verdachte geruime tijd samen met het slachtoffer in de woning van laatstgenoemde aan de [adres] te Zwolle. Vast staat dat verdachte die dag tengevolge van het gebruik van bier onder invloed was van alcohol en dat ook het slachtoffer bier heeft gedronken. Verdachte verklaart dat hij het slachtoffer op enig moment in de woonkamer achterover ziet vallen en dat hijzelf bloedende wonden heeft. Hij zegt zich niet te kunnen herinneren wat zich even daarvoor heeft afgespeeld. Ook het onderzoek in deze zaak heeft daar geen duidelijkheid in kunnen scheppen. Verdachte verklaart dat op het moment dat hij zijn eigen verwondingen ziet en het slachtoffer op de grond ziet liggen, bij hem de gedachte opkomt dat hij het slachtoffer blauwe plekken wil bezorgen. Vervolgens stampt verdachte een aantal malen met geschoeide voet op het hoofd van het op de grond liggende slachtoffer. Verdachte is daarna nog enige tijd in de woning en verlaat uiteindelijk de woning (kennelijk) zonder zich te bekommeren over de toestand van het slachtoffer. Het slachtoffer wordt dagen later dood aangetroffen liggend in een positie zoals door verdachte (in zijn verklaringen tegenover de politie) omschreven. Aan de hand van hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard, namelijk dat hij niet goed meer weet wat er op het moment van het stampen op het hoofd van het slachtoffer door hem heen ging, behoudens voornoemde gedachte dat hij het slachtoffer blauwe plekken wilde bezorgen, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte niet voor ogen heeft gestaan het slachtoffer van het leven te beroven. Dat verdachte andere bedoelingen heeft gehad dan het bezorgen van blauwe plekken aan het slachtoffer blijkt niet uit het dossier noch uit het verhandelde ter zitting. De vraag rijst dan of verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van het slachtoffer zou intreden (het zogenoemde voorwaardelijk opzet). De beantwoording van de vraag of zijn gedraging de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer in het leven heeft geroepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. In dit verband is de rechtbank van oordeel dat de kans dat het enkele malen stampen op het hoofd van iemand diens dood ten gevolge heeft wel aanwezig is, maar dat deze kans naar algemene ervaringsregels niet zodanig aanmerkelijk is te achten, dat geoordeeld dient te worden dat verdachte wist dat het slachtoffer zou kunnen overlijden en dat hij de kans daarop bewust zou hebben aanvaard. De rechtbank hecht in dit verband betekenis aan de conclusie van de patholoog dat de letsels als gevolg van het geweld op het hoofd als zodanig niet van dien aard zijn dat zij het overlijden zouden kunnen verklaren. De rechtbank is aldus van oordeel dat niet is komen vast te staan dat bij verdachte het opzet bestond op de dood van het slachtoffer. De verdachte dient derhalve van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde: Ten aanzien van het ten laste gelegde gevolg van de mishandeling – het overlijden van het slachtoffer – heeft de verdediging betoogd dat het causaal verband tussen de gedragingen van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer ontbreekt. Voor de vaststelling van het causaal verband tussen de gedragingen van verdachte enerzijds en de dood van het slachtoffer anderzijds, is naar geldend recht beslissend of die dood redelijkerwijs als gevolg van gedragingen van de verdachte, aan laatstgenoemde kan worden toegerekend. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer meermalen op het hoofd heeft gestampt met zijn geschoeide voet, nadat het slachtoffer bebloed op de grond was terechtgekomen. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij nadien, na een kort verblijf in de woning van het slachtoffer, de woning heeft verlaten zonder zich te bekommeren om de toestand van het slachtoffer. De patholoog heeft in haar schouwingsverslag verklaard dat het geweld op het slachtoffer (waaronder een breuk van de neusbeenderen), mogelijk een bijdrage heeft geleverd aan het overlijden van het slachtoffer middels belemmering van de ademhaling ten gevolge van slijmvlieszwelling en bloeduitstortingen, dit in combinatie met een gedaald bewustzijn (wat eventueel een gevolg zou kunnen zijn van het toegepaste geweld op het hoofd), het gebruik van de toxicologisch aangetoonde stoffen, alsmede de positie waarin volgens de verdachte het slachtoffer (ruggelings) kwam te liggen en waarin het slachtoffer op de plaats delict werd aangetroffen. Daarbij komt dat verdachte, die nog enige tijd na het gebeuren in de woning is gebleven, ondanks het feit dat hij geen tekenen van leven hoorde vanuit de woonkamer, het slachtoffer in hulpbehoevende toestand heeft achtergelaten in diens woning en zich eerst na enkele dagen heeft gemeld bij de politie waardoor (eventueel tijdig) medisch ingrijpen niet meer mogelijk is geweest. Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij op 26 mei 2005 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), staande naast het lichaam van die [naam slachtoffer], terwijl deze ruggelings was gelegen op de vloer, meermalen zeer krachtig rechtstandig naar beneden met zijn, verdachtes, geschoeide voet op het gelaat van die [naam slachtoffer] heeft gestampt, tengevolge waarvan deze is overleden. Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op noodweerexces en heeft op grond daarvan geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging. De rechtbank verwerpt het verweer op noodweerexces en overweegt hieromtrent het volgende. Het is de rechtbank niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een dusdanige situatie ingegeven door gedragingen van het slachtoffer dat daardoor verdedigend handelen door verdachte was geboden. Het enkele feit dat verdachte verwondingen had, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat hij aangevallen zou zijn door het slachtoffer. Het is namelijk even zo zeer mogelijk dat de verwondingen op andere wijze zijn veroorzaakt, zoals bijvoorbeeld in het geval het slachtoffer zich heeft moeten verdedigen tegen een aanval van de verdachte. Nu een noodweersituatie de rechtbank onvoldoende aannemelijk is geworden dient het verweer reeds op grond hiervan verworpen te worden. De rechtbank heeft bij de beraadslaging over de strafbaarheid van verdachte gelet op de psychiatrische rapportage uitgebracht d.d. 15 juli 2005 door C.J.M. Vredeveld, forensisch psychiater. Voormelde rapportage houdt als conclusie onder meer in dat verdachte ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde feit als ten hoogste licht verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige op de daarvoor in het genoemde rapport bijeengebrachte gronden over en maakt die tot de hare. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank vindt in dit geval een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank neemt de in de na te noemen onderzoeksrapport vervatte conclusie betreffende de ten hoogste licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte op de daarvoor in die rapportage bijeengebrachte gronden over. De rechtbank acht anders dan de officier van justitie niet doodslag, maar mishandeling de dood ten gevolge hebbende bewezen. Dit leidt tot een aanzienlijk lagere straf dan gevorderd. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 2 juni 2005 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst; - een de verdachte betreffend psychiatrische rapportage uitgebracht d.d. 15 juli 2005 door C.J.M. Vredeveld, forensisch psychiater. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. C.W. van Kooten en H.R. Schimmel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2005.