Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3758

Datum uitspraak2005-09-26
Datum gepubliceerd2005-10-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507107/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 21 juni 2005, kenmerk 2005-12.005/25, MV, heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid aanhef en onder a en c, verleend voor een inrichting voor de op- en overslag en het be- en verwerken van primaire en secundaire bouwstoffen en afvalstoffen op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 4 juli 2005 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200507107/2. Datum uitspraak: 26 september 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: 1.    de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Afvalstoffen Terminal Moerdijk B.V.", gevestigd te Moerdijk, 2.    de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "SITA Remediation B.V.", gevestigd te Utrecht, verzoekers, en het college van gedeputeerde staten van Groningen, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 21 juni 2005, kenmerk 2005-12.005/25, MV, heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid aanhef en onder a en c, verleend voor een inrichting voor de op- en overslag en het be- en verwerken van primaire en secundaire bouwstoffen en afvalstoffen op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 4 juli 2005 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekster sub 1 bij brief van 11 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2005, en verzoekster sub 2 bij brief van 11 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 11 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2005, heeft verzoekster sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 11 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2005, heeft verzoekster sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 13 september 2005, waar verzoeksters sub 1 en sub 2, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Horn, ir. P.I.M. Vis en drs. A.J. Orbons, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.L.G. Modderman en W.J.W. Snippe, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. Veldhoven, advocaat te Den Haag, [gemachtigde] en ir. E. Doekemijer. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. 2.3.    Het verzoek van verzoekster sub 2 spitst zich blijkens het verhandelde ter zitting toe op de opslag(capaciteit) en de financiële zekerheid. 2.4.    Verzoeksters sub 1 en sub 2 voeren aan dat noch uit de vergunningvoorschriften, noch uit de aanvraag blijkt hoeveel teerhoudend asfaltgranulaat (TAG) en niet-extractief reinigbare grond op enig moment binnen de inrichting mag dan wel zal worden opgeslagen. Naar hun mening kan, gezien de maximaal aangevraagde opslagcapaciteit, deze hoeveelheid oplopen tot 3,3 miljoen ton. Verder voeren zij aan dat de thans vergunde opslag, gelet op haar grootschaligheid, niet doelmatig is, onder meer omdat er reeds voldoende opslagcapaciteit is voor de verwerking van teerhoudend asfaltgranulaat. In dit verband wijzen zij op het rapport "Weg met TAG" van de VROM-Inspectie. 2.5.    Ingevolge artikel 10.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover van belang, houdt ieder bestuursorgaan rekening met het geldende afvalbeheersplan (hierna: het LAP) bij het uitoefenen van een bevoegdheid krachtens deze wet. Ingevolge het tweede lid van dit artikel houdt het bestuursorgaan, voor zover het LAP niet voorziet in het onderwerp met betrekking waartoe de bevoegdheid wordt uitgeoefend, rekening met de voorkeursvolgorde, aangegeven in artikel 10.4 en de criteria genoemd in artikel 10.5, eerste lid.    Verweerder heeft bij het beoordelen van de doelmatigheid van de opslag van het teerhoudend asfaltgranulaat en sterk verontreinigde grond aansluiting gezocht bij de sectorplannen 13 en 22 van het LAP. Blijkens deze sectorplannen worden voor de opslag van teerhoudend asfalt en verontreinigde grond vergunningen verleend. Verweerder heeft in het LAP, noch in het bovengenoemde rapport noch in hetgeen in de artikelen 10.4 en 10.5, eerste lid, van de Wet milieubeheer is bepaald, aanleiding gezien de vergunning op dit punt te weigeren. In hetgeen verzoeksters naar voren hebben gebracht ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.    Met betrekking tot het betoog van verzoeksters dat reeds voldoende opslagcapaciteit voor teerhoudend asfaltgranulaat voorhanden is, overweegt de Voorzitter dat in het LAP geen capaciteitsplannen zijn opgenomen met betrekking tot de opslag van teerhoudend asfaltgranulaat en verontreinigde grond. Verder behoeft verweerder ook gelet op het bepaalde in artikel 10.5 van de Wet milieubeheer geen rekening te houden met dit aspect.    Met betrekking tot de opslagcapaciteit binnen de inrichting overweegt de Voorzitter dat in de aanvraag is vermeld hoe groot de maximale opslag van afvalstoffen is. De aanvraag maakt gelet op het dictum van het bestreden besluit deel uit van de vergunning. Verzoeksters hebben niet aannemelijk gemaakt dat verweerder de maximale opslag per soort afvalstof zou moeten preciseren. 2.6.    Verzoekster sub 2 voert aan dat in het kader van het stellen van financiële zekerheid geen onderzoek is gedaan naar de solvabiliteit van vergunninghoudster. Verder voert zij aan dat vergunninghoudster in totaal 1,35 miljoen ton aan TAG en verontreinigde grond kan opslaan zonder financiële zekerheid te stellen. Verder acht zij de in voorschrift 2.6 gestelde tarieven voor het geval er wèl financiële zekerheid moet worden gesteld, te laag. 2.6.1.    De Voorzitter overweegt dat in de bodemprocedure geoordeeld zal moeten worden of alle aspecten in aanmerking genomen, in voldoende mate financiële zekerheid is gesteld. Naar het oordeel van de Voorzitter bestaat op dit punt geen onverwijlde spoed die vergt dat, in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure, een voorlopige voorziening wordt getroffen. 2.7.    Gezien het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek af te wijzen. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat. w.g. Boll    w.g. Van Helvoort Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2005 361.