Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3760

Datum uitspraak2005-09-26
Datum gepubliceerd2005-10-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507812/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 25 augustus 2005, kenmerk NL 112226, heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overbrenging van indampresidu naar Duitsland.


Uitspraak

200507812/1. Datum uitspraak: 26 september 2005. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de naamloze vennootschap "N.V. VAM", handelend onder de naam "Essent Milieu Wijster", gevestigd te Wijster, gemeente Midden-Drenthe, en de besloten vennootschap naar Duits recht "Glückauf Sondershausen Entwicklungs- und Sicherungsgesellschaft mbH", handelend onder de naam "GSES", gevestigd te Sondershausen (Duitsland), verzoeksters, en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 25 augustus 2005, kenmerk NL 112226, heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overbrenging van indampresidu naar Duitsland. Tegen dit besluit hebben verzoeksters bezwaar gemaakt. Bij brief van 5 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 september 2005, waar verzoeksters, vertegenwoordigd door C. Tenduis en D. Overzet, bijgestaan door mr. B.J.M. Veldhoven, advocaat te Den Haag, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.G. Welschen, ambtenaar van het ministerie, en drs. S.A.N. Geerling, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij het bestreden besluit heeft verweerder op grond van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993, betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap bezwaar gemaakt tegen het voornemen van verzoekster "Essent Milieu Wijster" om 8.000.000 kilogram indampresidu voor nuttige toepassing over te brengen naar verzoekster "GSES" te Duitsland in de periode van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2006. 2.2.    Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de kennisgeving ontoereikend en onvolledig is, omdat volgens hem geen gegevens over watergehalte van het over te brengen indampresidu zijn overgelegd. Gelet hierop kan volgens verweerder niet worden beoordeeld of het doel van de overbrenging van het indampresidu als een handeling van nuttige toepassing of een handeling van verwijdering moet worden aangemerkt. 2.3.    Verzoeksters kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen en stellen dat alle voor de beoordeling van de voorgenomen overbrenging benodigde informatie aan verweerder is toegezonden. Daarnaast betogen zij dat verweerder ten onrechte het percentage van het watergehalte van het indampresidu bepalend acht voor de vraag of sprake is van een handeling van nuttige toepassing of een handeling van verwijdering. Verzoeksters betogen dat de inzet van het indampresidu bij de productie van betonmortel, die wordt toegepast ter fundering van voormalige kalimijnen, als een handeling van nuttige toepassing dient te worden aangemerkt. Voorts betogen zij dat verweerder in de voorgaande jaren geen bezwaar heeft gemaakt tegen de uitvoer van het indampresidu. 2.4.    De vraag of in dit geval met recht kan worden gesproken van een handeling van nuttige toepassing of verwijdering en of daarbij het watergehalte van belang is vergt nader onderzoek, waarvoor, op basis van de thans voorhanden gegevens en hangende de beslissing op bezwaar, de onderhavige procedure zich niet leent. De Voorzitter ziet daarom aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening primair te beoordelen aan de hand van wederzijdse belangen.    Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting moet worden vastgesteld dat verzoekster "Essent Milieu Wijster" sinds 7 jaren indampresidu naar Duitsland uitvoert. Ter zitting is gebleken dat in het onderhavige geval geen sprake is van een andersoortig indampresidu dan in voorgaande jaren. Voorts moet worden vastgesteld dat verweerder tegen de overbrengingen van dit indampresidu in deze voorgaande jaren geen bezwaar heeft gemaakt.    Blijkens het verhandelde ter zitting heeft verweerder op zich geen bezwaar tegen het overbrengen van het indampresidu naar Duitsland. Voorts is gebleken dat, gelet op het belang van de continuïteit van de bedrijfsvoering van verzoekster "Essent Milieu Wijster", sprake is van een spoedeisend belang.    Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding om, gezien de betrokken belangen bij het kunnen uitvoeren van de voorgenomen overbrenging en nu niet is gebleken van zwaarwegende omstandigheden die zich tegen deze overbrenging verzetten, de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. 2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 augustus 2005, kenmerk  NL 112226, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist; II.    treft de voorlopige voorziening dat met deze uitspraak geacht wordt schriftelijke toestemming te zijn verleend voor de uitvoer overeenkomstig het kennisgevingsformulier met kenmerk NL 112226, dit voor de duur van de onder I uitgesproken schorsing; III.    veroordeelt de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij verzoeksters in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoeksters onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV.    gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoeksters het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat. w.g. Boll    w.g. Van Leeuwen Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2005. 373.