Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3763

Datum uitspraak2005-09-27
Datum gepubliceerd2005-10-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200506123/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 20 december 2004 heeft de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) geweigerd om aan verzoekster een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B af te geven.


Uitspraak

200506123/2. Datum uitspraak: 27 september 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: [verzoekster], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/711 EN AWB 05/712 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 juni 2005 in het geding tussen: verzoekster en de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. 1.    Procesverloop Bij besluit van 20 december 2004 heeft de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) geweigerd om aan verzoekster een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B af te geven. Bij besluit van 30 maart 2005 heeft het CBR het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 1 juni 2005, verzonden op 2 juni 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover thans van belang, het daartegen door verzoekster ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 12 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 augustus 2005. Tevens heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 september 2005, waar verzoekster in persoon, bijgestaan door mr. D. Pool, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. A.M.W. Jol-de Vries, medewerker juridische zaken van het CBR, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    De voorzieningenrechter heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het het CBR niet vrijstond om verzoekster, die gebruik maakt van het geneesmiddel Ritalin wegens een aandoening anders dan ADHD, een verklaring van geschiktheid te verstrekken, gelet op het imperatief bepaalde in paragraaf 10.2.2 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) en het ontbreken van een hardheidsclausule. De Voorzitter overweegt dat de juistheid van dit oordeel definitief zal blijken bij de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure. Er is echter onvoldoende grond voor de verwachting dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep zeker niet in stand zal blijven. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de tekst van de paragrafen 10.1 en 10.2.2 van de bijlage bij de Regeling per 14 maart 2004 op essentiële punten is gewijzigd. Gelet daarop kan niet op voorhand worden aangenomen dat de Afdeling het in haar uitspraak van 27 augustus 2003, in zaak no. 200300378/1, ten aanzien van een eerdere tekstversie, gegeven oordeel dat genoemde paragrafen in samenhang bezien een zekere ruimte bieden om rekening te houden met individuele factoren bij gebruik van stimulantia als Ritalin, zal herhalen bij de beoordeling van de gewijzigde tekst. 2.2.    Gezien het vorenstaande, en gelet op de betrokken belangen, waaronder de mogelijk nadelige invloed die het gebruik van geneesmiddelen op de rijvaardigheid en daarmee op de verkeersveiligheid kan hebben, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Wel ziet de Voorzitter aanleiding om te bevorderen dat de bodemprocedure op korte termijn zal worden behandeld. 2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat. w.g. Slump    w.g. Molenaar Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2005 369.