Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3779

Datum uitspraak2005-10-05
Datum gepubliceerd2005-10-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200504404/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 augustus 2004, verzonden op 2 september 2004, kenmerk RB/04/2985, heeft verweerder aan appellant een last onder dwangsom opgelegd.


Uitspraak

200504404/1. Datum uitspraak: 5 oktober 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], handelend onder de naam [danscentrum], en het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 augustus 2004, verzonden op 2 september 2004, kenmerk RB/04/2985, heeft verweerder aan appellant een last onder dwangsom opgelegd. Bij besluit van 4 april 2005, verzonden op 8 april 2005, kenmerk RB/4/4463, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 19 maart 2005 (lees: 19 mei 2005), bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 8 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2005, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. J.H.C. Craenen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellant heeft aangevoerd dat verweerder niet bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen omdat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat het aanpandig gelegen hotel aan de [locatie] (hierna: het hotel) een geluidgevoelige bestemming is die op grond van de bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) gestelde voorschriften tegen geluidhinder zou moeten worden beschermd. 2.2.    De Afdeling stelt voorop dat verweerder niet bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen indien het hotel geen geluidgevoelige bestemming is als bedoeld in het Besluit. 2.3.    In artikel 1, aanhef en onder i, van het Besluit is bepaald dat onder geluidgevoelige bestemmingen wordt verstaan: gebouwen of objecten, aangewezen krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder. Krachtens genoemde artikelen zijn in hoofdstuk III van het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen aangewezen als geluidgevoelige bestemmingen, kort weergegeven, gebouwen van onderwijs- en gezondheidsinstellingen en woonwagenstandplaatsen. 2.4.    Nu een hotel niet krachtens voormelde wetsbepalingen is aangewezen heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat het een geluidgevoelige bestemming is als bedoeld in de bij het Besluit gestelde geluidvoorschriften en was hij derhalve niet bevoegd een last onder dwangsom op te leggen. 2.5.    Gezien het vorenstaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Nu herroeping van het besluit van 30 augustus 2004 de enige beslissing is die verweerder na vernietiging van het bestreden besluit kan nemen, ziet de Afdeling aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dit besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. 2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer van 4 april 2005, kenmerk RB/4/4463; III.    herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer van 30 augustus 2004, kenmerk RB/04/2985; IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 696,73 (zegge: zeshonderdzesennegentig euro en drieënzeventig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Boxmeer aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI.    gelast dat de gemeente Boxmeer aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Boll    w.g. Van Hardeveld Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2005 312.