
Jurisprudentie
AU3823
Datum uitspraak2005-09-29
Datum gepubliceerd2005-10-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4611 BPW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4611 BPW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aanvraag buitengewoon pensioen afgewezen. Hangen psychische klachten samen met vrijheidsberoving door duitse bezetter als represaillemaatregel?
Uitspraak
04/4611 BPW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats] (Australië), eiser,
en
de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 28 mei 2004, kenmerk 86352, heeft verweerster ten aanzien van eiser uitvoering gegeven aan de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945, hierna: de Wet.
Eiser heeft tegen dit besluit bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft eiser aangegeven waarom hij zich niet met het bestreden besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 18 augustus 2005. Aldaar is eiser in persoon verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. F.M.H. Kok, werkzaam bij Loyalis maatwerkadministraties BV.
II. MOTIVERING
Eiser, geboren op 19 januari 1944, heeft met zijn moeder op 1 oktober 1944 vrijheidsberoving ondergaan in de kerk te Putten, zulks als represaille van de Duitse bezetter voor een door het verzet in de nacht van 30 september op 1 oktober 1944 in de omgeving van Putten gepleegde overval op een auto met Duitse militairen, behorend tot de Hermann Göring divisie. Eisers vader behoorde tot de groep mannen die uit Putten is weggevoerd naar Duitsland en is op 21 november 1944 in het concentratiekamp Ladelund overleden.
In september 2001 heeft eiser bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van een buitengewoon pensioen krachtens de Wet. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 26 juni 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit. Verweerster heeft daarbij eiser aangemerkt als behorend tot de categorie van personen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 2, van het ter uitvoering van artikel 1 van de Wet vastgestelde Koninklijk besluit van 8 juli 1978 (Stb. 422), te weten zij die in verband met het verzet van derden vrijheidsberoving hebben ondergaan. Verweerster heeft voorts bepaald dat eiser aan artikel 4 van de Wet geen recht op pensioen kan ontlenen omdat zijn met voornoemde vrijheidsberoving samenhangende psychische klachten geen invaliditeit hebben veroorzaakt van tenminste 10%.
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Naar zijn opvatting heeft verweerster de invloed van zijn oorlogservaringen op de rest van zijn leven onderschat.
De Raad overweegt als volgt.
Verweersters standpunt dat de bij eiser aanwezige psychische klachten, voor zover verband houdend met voornoemde vrijheidsberoving geen invaliditeit veroorzaken van tenminste 10 %, is in overeenstemming met het advies van twee geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Hun oordeel is ten laatste gebaseerd op bij eiser op 23 oktober 2003 verricht medisch onderzoek door één van deze adviseurs, de arts S. Woudstra, alsmede op informatie verkregen van eisers huisarts M.D. Hampson te Byron Bay.
Op grond van deze medische informatie acht de Raad niet voor twijfel vatbaar dat de bij eiser aanwezige invaliditeit in de zin van artikel 4 van de Wet, die wordt gevormd door zijn psychische klachten voor zover zij met voornoemde vrijheidsberoving in de kerk van Putten samenhangen, minder dan 10 % bedraagt. De Raad is niet gebleken van objectieve medische gegevens die in een andere richting zouden wijzen. Tot voorlichting van eiser merkt de Raad op dat andere belastende jeugdervaringen van eiser, zoals het gemis van zijn vader, het verdriet van zijn moeder, het na hertrouwen van moeder opgroeien met een stiefvader die vervolging heeft ondergaan, bij de beoordeling van zijn aanspraken op grond van de Wet niet kunnen worden betrokken.
Het voorgaande betekent dat het beroep van eiser ongegrond verklaard moet worden.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.
HD
28.09