Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3828

Datum uitspraak2005-09-23
Datum gepubliceerd2005-10-05
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 410/03 Inkomstenbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende is gebonden aan de vaststellingsovereenkomst, welke vraag door de inspecteur bevestigend en door belanghebbende ontkennend wordt beantwoord.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: 410/03 23 september 2005 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Noord kantoor Heerenveen (hierna: de inspecteur) gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie-volksverzekeringen voor het jaar 1998. 1. Ontstaan en loop van het geding. Belanghebbende werd voor het jaar 1998 in de inkomstenbelasting/premie-volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, van f 30.498,-. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 1 april 2003 de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 25.498,-. Bij beschikking, gedagtekend 8 oktober 2004, heeft de inspecteur vervolgens ambtshalve de aanslag verlaagd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 10.707,-. Belanghebbende is tegen de uitspraak op haar bezwaar in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlage) hetwelk op 12 mei 2003 is ingekomen en werd aangevuld bij schrijven van 28 juni 2003. Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) had ingezonden heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 23 mei 2005, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de echtgenoot van belanghebbende namens haar, zomede de inspecteur. Van alle genoemde en nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten. Blijkens de gedingstukken op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, danwel onvoldoende betwist, tussen partijen vast: Belanghebbende, geboren op 24 oktober 19.. en gehuwd exploiteerde sinds 1 januari 1997 samen met haar echtgenoot een assurantieadviesbureau, welke onderneming per 1 januari 2002 werd beëindigd. Tot het ondernemingsvermogen behoorde een personenauto, voor wat betreft het onderhavige jaar gedurende 9 maanden. Bij het opleggen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur het aangegeven belastbare inkomen vermeerderd met een aantal correcties tot een bedrag van f 32.264,- en dusdoende het belastbare inkomen bepaald op f 30.498,-. Mede namens belanghebbende heeft de echtgenoot van belanghebbende met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst gesloten, welke bij schriftelijke overeenkomst van 8 april 2004 werd vastgelegd en waarbij de echtgenoot van belanghebbende die overeenkomst mede namens belanghebbende heeft ondertekend. Vervolgens is bij schriftelijke overeenkomst van 11 september 2004, getekend door belanghebbende een vaststellingsovereenkomst vastgelegd tussen belanghebbende en de inspecteur, welke overeenkomst bij schrijven van 13 september 2004 door belanghebbende nogmaals schriftelijk werd bevestigd. Op het bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 25.498,-. Bij de voormelde beschikking heeft de inspecteur vervolgens ambtshalve de aanslag verlaagd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 10.707,-. 3. Het geschil. Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende is gebonden aan de vaststellingsovereenkomst, welke vraag door de inspecteur bevestigend en door belanghebbende ontkennend wordt beantwoord. 4. Het standpunt van belanghebbende. Door belanghebbende is - voorzover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in het beroepschrift en mondeling ter zitting: Zij gaat niet akkoord met het niet toepassen van de zelfstandigenaftrek. Nu de auto uitsluitend zakelijk wordt gebruikt gaat zij niet akkoord met de bijtelling voor privégebruik. Zij gaat niet akkoord met de boekwinst op de verkochte inventaris. Zij concludeert tot vernietiging van de uitspraak en tot het vaststellen van het belastbaar inkomen van negatief f 1.769,-. Voorst verzoekt hij een vergoeding voor het grifierecht en voor extra advieskosten. 5. Het standpunt van de inspecteur. De inspecteur heeft daartegenover - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - aangevoerd in het verweerschrift en mondeling ter zitting: Hij acht belanghebbende gebonden aan de vaststellingsovereenkomst. De correcties voor wat betreft het privé-gebruik auto en de boekwinst op verkochte inventaris, zoals hij deze heeft verlaagd zijn juist. Wel kan alsnog rekening worden gehouden met de zelfstandigenaftrek, zoals hij reeds deed bij de ambtshalve vermindering. Hij concludeert tot het ongegrond verklaren van het beroep. 6. De overwegingen omtrent het geschil. Vaststaat dat belanghebbende en de inspecteur een vaststellingsovereenkomst zijn aangegaan, welke door hen is vastgelegd in een op 8 april 2004 gedagtekende schriftelijke overeenkomst, welke mede namens haar door haar echtgenoot werd ondertekend, waarna belanghebbende bij door haar getekende schriftelijke overeenkomst van 11 september 2004 de uitwerking van de vaststellingsovereenkomst vastlegde. Nu door belanghebbende geen wilsgebreken, danwel andere gronden tot vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst zijn gesteld en deze ook overigens aan het hof niet aannemelijk zijn geworden, moet belanghebbende worden geacht gebonden te zijn aan die vaststellingsovereenkomst, zodat nu de inspecteur bij de bestreden uitspraak en de ambtshalve vermindering in overeenstemming met die vaststellingsovereenkomst heeft gehandeld het beroep weliswaar gegrond is, doch de aanslag niet verder wordt verlaagd, dan zoals deze na de ambtshalve vermindering is komen te luiden. Belanghebbende heeft nog gevraagd tot een veroordeling van de inspecteur in extra door haar gemaakte advieskosten, doch zij heeft daaromtrent niets naders aangevoerd. Het hof acht dan ook geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. De beslissing: Het hof verklaart het beroep gegrond; vernietigt de uitspraak van de inspecteur; handhaaft de aanslag, zoals deze na de voormelde ambtshalve vermindering is komen vast te staan; bepaalt dat het betaalde griffierecht ad € 31,- door de Staat der Nederlanden wordt vergoed aan belanghebbende. Aldus vastgesteld op 23 september 2005 door prof. mr E. Aardema, vice-president en voorzitter, mr G.M. van der Meer, raadsheer en mr H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier mr M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en voornoemde griffier. Op 5 oktober 2005 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.