Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3836

Datum uitspraak2005-09-29
Datum gepubliceerd2005-10-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5083 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Causaliteit gebitsklachten bij kampkind in voormalig Nederlands- Indië. Onvoldoende gericht medische advisering nu aanvraag aan adviseren (algemeen) artsen en niet aan adviserend tandarts is voorgelegd. Ten onrecht omstandigheden tijdens Bersiap-tijd niet meegewogen bij de vraag of sprake is van toerekenbaar onvoldoende tandzorg in de naoorlogse periode.


Uitspraak

04/5083 WUV U I T S P R A A K in het geding tussen: [eiseres], wonende te Hoogvliet [woonplaats], eiseres, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Onder dagtekening 19 augustus 2004, kenmerk JZ/B70/2004/0552, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Tegen dit besluit heeft eiseres op bij beroepschrift aangevoerde gronden bij de Raad beroep ingesteld. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Daarop heeft eiseres nog schriftelijk gereageerd. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 18 augustus 2005. Aldaar is eiseres, zoals vooraf door haar werd aangekondigd, niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door drs. T.N.L.C. van Wickevoort Crommelin, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING Blijkens de gedingstukken is eiseres, geboren in 1937 in Bodjonegoro in het voormalige Nederlands-Indië, vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. In het verleden heeft verweerster aanvaard dat de psychische klachten van eiseres in het door de Wet vereiste verband staan met haar vervolging tijdens de oorlogsjaren, te weten haar in Japanse interneringskampen ondergane vrijheidsberoving. Een zodanig verband is toen uitdrukkelijk niet aanvaard voor de longklachten en de migraine van eiseres. In februari 2004 heeft eiseres bij verweerster een vervolgaanvraag ingediend om toekenning van een voorziening in de kosten van tandheelkundige behandeling. Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 9 juni 2004, op de grond dat de naar voren gebrachte gebitsklachten niet in verband staan met de vervolging maar door andere oorzaken zijn ontstaan. In dit besluit is tevens aangegeven dat eerder de psychische klachten van eiseres wel, doch haar longklachten en migraine niet als voortvloeiend uit de vervolging zijn aanvaard. In bezwaar tegen dit besluit heeft eiseres niet alleen grieven betreffende haar gebitsklachten maar ook ten aanzien van haar longklachten en migraine naar voren gebracht. Bij het nu bestreden besluit heeft verweerster dit bezwaar ongegrond verklaard. Ten aanzien van de gebitsklachten is overwogen dat geen sprake is van een rode draad van gebitsklachten vanaf het einde van de oorlog en dat er na de oorlog perioden zijn geweest van onvoldoende tandzorg. Ten aanzien van de longklachten en de migraine is overwogen - kort gezegd - dat deze berusten op constitutionele aandoeningen. In beroep heeft eiseres haar in bezwaar ingebrachte grieven gehandhaafd. Wat betreft haar gebitsklachten heeft eiseres in het bijzonder aangevoerd dat zij wel degelijk vanaf de oorlog steeds gebitsproblemen heeft gehad en dat de haar behandelend tandarts heeft verklaard dat haar gebitsklachten te wijten zijn aan de slechte voeding in de oorlogstijd. Verder heeft eiseres erop gewezen dat zij ook na de Japanse bezettings-periode nog in kampen heeft verbleven waar evenzeer sprake was van slechte voeding en gebrek aan tandartszorg. De Raad staat in dit geding in de eerste plaats voor de, ambtshalve te beantwoorden vraag of verweerster in het bestreden besluit terecht inhoudelijke overwegingen heeft gewijd aan de door eiseres in bezwaar ingebrachte grieven betreffende haar longklachten en haar migraine. Die vraag kan niet anders dan ontkennend worden beantwoord. In het primaire besluit van 9 juni 2004 is over dit onderwerp immers geen beslissing opgenomen; verwezen wordt slechts naar een hierover al eerder genomen beslissing. Dit betekent dat verweerster het bezwaar bij het bestreden besluit in zoverre niet ontvankelijk had dienen te verklaren. Het bestreden besluit komt op dit punt derhalve voor vernietiging in aanmerking. Verder is aan de orde de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, voor het overige wel in rechte kan standhouden. Ook die vraag beantwoordt de Raad ontkennend. Hiertoe acht de Raad al beslissend dat de aanvraag van eiseres is beoordeeld op basis van terzake door een tweetal aan de Pensioen- en Uitkeringsraad verbonden adviserend (algemeen) artsen uitgebrachte adviezen, en niet aan de ten behoeve van de beoordeling van aanvragen van tandheelkundige aard door verweerster speciaal aangewezen adviserend tandarts is voorgelegd. Zeker in gevallen van zogenoemde kampkinderen, als het onderhavige, acht de Raad een zodanige specifieke advisering zonder meer vereist. Naar de Raad uit andere soortgelijke zaken bekend is, en door verweersters gemachtigde ter zitting desgevraagd is bevestigd, is voorlegging aan de adviserend tandarts ook gebruikelijk. Ook overigens heeft de Raad bedenkingen ten aanzien van de voorbereiding en de motivering van het bestreden besluit. Naar is te ontlenen aan de door eiseres ingevulde, door verweerster in gevallen als het onderhavige kennelijk gehanteerde vragenlijst, zijn bij eiseres in 1949, in 1950 en in 1954 in Indonesië kiezen getrokken, en is ook in 1963 - toen in Nederland - nog een tand getrokken. Door de hiervoor bedoelde adviserend artsen is op basis hiervan in hun adviezen geconcludeerd dat zich incidenteel en met lange tussenpozen enkele gebitsproblemen hebben voorgedaan. Naar het oordeel van de Raad rechtvaardigen de in de vragenlijst vermelde feiten deze conclusie echter niet. Verder ziet de Raad bij het door verweerster gehanteerde argument van, aan eiseres toe te rekenen, onvoldoende tandzorg, ten onrechte niet meegewogen de bij de behandeling van de eerste aanvragen van eiseres - onder meer ook op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 - naar voren gekomen omstandigheden van eiseres tijdens de naoorlogse periode van ongeregeldheden in het voormalige Nederlands-Indië (de zogenoemde Bersiap-periode). Dat die periode niet meetelt voor de vraag of sprake is geweest van vervolging in de zin van de Wet, doet hieraan niet af. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit voor het overige, in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en genomen en, mede daardoor, niet berust op een deugdelijke motivering. De Raad is, ten slotte, niet gebleken van kosten, aan de zijde van eiseres gevallen, welke voor vergoeding op grond van artikel 8:75 van de Awb in aanmerking komen. Beslist wordt als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het bestreden besluit; Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit zal nemen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; Bepaalt dat de Pensioen- en Uitkeringsraad aan eiseres het in dit geding betaalde griffierecht ad € 35,-- vergoedt. Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2005. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) E. Heemsbergen. HD 28.09