Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3847

Datum uitspraak2005-08-24
Datum gepubliceerd2005-10-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers172976 CV EXPL 04-3292
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Aandelenlease; Toepasselijkheid Wck.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Kanton Locatie Maastricht zaakno: 172976 CV EXPL 04-3292 typ: CM coll: Vonnis van 24 augustus 2005 inzake: DE NAAMLOZE VENNOOTSCHAP DEXIA BANK NEDERLAND N.V., gevestigd te Amsterdam, eisende partij in conventie, gedaagde partij in reconventie, hierna: “Dexia”, gemachtigde L.L.C. Muijrers te Maastricht, tegen: [namen gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie], gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna: “[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie]”, gemachtigde mr. M.B. Keus te Meerssen. VERLOOP VAN DE PROCEDURE: Partijen hebben de volgende processtukken met producties ingediend: - exploot van dagvaarding - conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie - conclusie van repliek tevens akte voorwaardelijke wijziging van eis in conventie/ antwoord in reconventie - conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie tevens akte (voorwaardelijke) wijziging van eis in reconventie - conclusie van dupliek in reconventie. De inhoud van voormelde stukken en daarbij gevoegde producties geldt als hier herhaald. Nadat op een verzoek van Dexia de zaak voor onbepaalde tijd aan te houden door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] afwijzend was gereageerd, is vonnis bepaald waarvan de uitspraak is vastgesteld op heden. MOTIVERING VAN DE BESLISSING: in conventie en reconventie: 1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist staat tussen partijen vast: Op of omstreeks 21 juni 2000 heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] met de rechtsvoorgangster van Dexia, Bank Labouchère N.V. h.o.d.n. Legio-Lease (hierna: de bank) twee schriftelijke overeenkomsten gesloten, genaamd respectievelijk: Triple Effect Vooruitbetaling genummerd [nummer overeenkomst a] (leasesom f 19.068,88) met betrekking tot door de bank op 20 juni 2000 gekochte aandelen ABN Amro, Ahold en ING alsmede een tweetal door de bank nog te kopen pakketten aandelen ABN Amro, Ahold en ING (hierna: overeenkomst a) en Triple Effect Maandbetaling genummerd [nummer overeenkomst b] (leasesom f 21.345,62) met betrekking tot door de bank op 20 juni 2000 gekochte aandelen ABN Amro, Ahold en ING alsmede een tweetal door de bank nog te kopen pakketten aandelen ABN Amro, Ahold en ING (hierna: overeenkomst b). De overeenkomsten zijn aangegaan voor de duur van 36 maanden, te rekenen vanaf de eerste aankoopdag van de aandelen. Op de overeenkomsten zijn de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van toepassing. Bij de totstandkoming van de overeenkomsten is [naam Assurantiekantoor] als cliëntenremisier opgetreden. Door het verstrijken van de overeengekomen looptijd zijn de overeenkomsten geëindigd. Naar aanleiding van de verkoop van de effecten heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] van Dexia twee eindafrekeningen ontvangen, die resulteren in de alsnog door haar te betalen bedragen van € 3.930,60 en € 4.370,32. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft Dexia bij aangetekende brief van 2 november 2003 verzocht de overeenkomsten te vernietigen. 2. Het standpunt van Dexia: In conventie heeft Dexia veroordeling van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van € 10.058,21, vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 4.370,32 (voor contractnummer [nummer overeenkomst b]), vanaf 3 februari 2004 tot de dag der algehele voldoening en over € 3.930,60 (contractnummer [nummer overeenkomst a]), vanaf 27 februari 2004 tot de dag der algehele voldoening. Voor het geval de primaire en/of subsidiaire vordering in reconventie van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] wordt toegewezen heeft Dexia gevorderd bij wege van eisvermeerdering tevens haar veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikelen 1 van de overeenkomsten genoemde effecten minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van gehele of gedeeltelijke vernietiging of ontbinding van de overeenkomst althans de datum van de verkoop van deze effecten. In reconventie heeft Dexia geconcludeerd tot afwijzing van de door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ingestelde vorderingen. Met veroordeling van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] in conventie, voorwaardelijke conventie en in reconventie in de kosten van het geding, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. Voor de gronden van de vorderingen en van de verweren wordt verwezen naar de inleidende dagvaarding en conclusies van repliek tevens akte voorwaardelijke wijziging van eis in conventie/antwoord in reconventie alsmede dupliek in reconventie, waarop hierna voor zoveel nodig wordt teruggekomen. 3. Het standpunt van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie]: In conventie heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gesteld dat zij niet gehouden is de restschuld te betalen, omdat: - zij de overeenkomsten bij aangetekende brief van 2 november 2003 buitengerechtelijk heeft vernietigd althans - de bank bij de totstandkoming van de overeenkomsten in strijd met haar zorgplicht althans onrechtmatig heeft gehandeld, waardoor ontbinding van de overeenkomsten gerechtvaardigd is althans - de overeenkomsten nietig zijn wegens strijd met de Wet op het consumentenkrediet (hierna: Wck). Toewijzing van de bij wege van eisvermeerdering ingestelde voorwaardelijke vordering is naar haar mening niet aan de orde. In reconventie, na wijziging van eis, heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat: 1. a. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] de Triple Effect-overeenkomsten van 21 juni 2000 bij brief van 2 november 2003 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd, althans dat de kantonrechter voornoemde overeenkomst vernietigd; b. de Triple Effect-overeenkomsten zijn ontbonden c.q. voornoemde overeenkomsten te ontbinden; c. de Triple Effect-overeenkomsten op grond van dwaling, c.q. misbruik van omstandigheden zijn vernietigd c.q. worden vernietigd; en 2. a. Dexia te veroordelen tot terugbetaling van de 35 betaalde maandtermijnen ad € 46,66, aldus een bedrag van totaal € 1.633,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data waarop de maandelijkse termijnen zijn voldaan, althans vanaf 21 juni 2003 tot de dag der algehele voldoening; b. Dexia te veroordelen tot terugbetaling van de rentetermijn ad € 1.374,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data waarop de maandelijkse termijnen zijn voldaan, althans vanaf 21 juni 2003 tot de dag der algehele voldoening; alsmede 3. Dexia te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 811,95 (zijnde € 761,-- aan eigen bijdrage gefinancierde rechtshulp en € 45,-- betaald voor lidmaatschap Stichting Leaseverlies en € 5,95 kosten uittreksel handelsregister) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening. Voor het geval dat de overeenkomsten wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de zorgplicht door Dexia, worden ontbonden heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gevorderd Dexia te veroordelen tot betaling aan haar van € 1.633,10 en € 1.374,48, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2003 tot de dag der algehele voldoening. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft over haar (financiële) situatie ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomsten nog aangevoerd dat haar bruto maandloon € 1.450,-- bedroeg en dat zij een som van € 2.200,-- aan spaargeld had. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] dacht door genoemde overeenkomsten af te sluiten een groter vermogen te kunnen opbouwen. De door de tussenpersoon getoonde prognoseberekeningen gaven enkel positieve resultaten weer, waarbij haar werd medegedeeld dat bij de berekeningen van veilige percentages was uitgegaan. Ander informatiemateriaal is niet aan haar verstrekt. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] had ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten geen beleggingservaring. Voor de gronden van de vorderingen en de verweren wordt verwezen naar de conclusies van antwoord in conventie/eis in reconventie en dupliek in conventie/repliek in reconventie, waarop hierna voor zoveel nodig wordt teruggekomen. 4. De beoordeling: 4.1 Tegen de (voorwaardelijke) vermeerderingen van eis hebben partijen geen bezwaar als bedoeld in artikel 130 Rv gemaakt. Omdat de vermeerdering van eis in zowel conventie als reconventie niet in strijd met de eisen van een goede procesorde wordt geoordeeld, is er geen reden deze ambtshalve buiten beschouwing te laten. 4.2 De kantonrechter overweegt dat de overeenkomsten a en b als sub 1 omschreven, zijn aan te merken als overeenkomsten van huurkoop, nu deze overeenkomsten voldoen aan de wettelijke definitie van huurkoop in artikel 7A:1576h juncto 1576 BW, de vereisten voor koop, aan de overige vereisten voor koop op afbetaling én aan de specifieke vereisten voor huurkoop. Hierbij is de kantonrechter -kort samengevat en in aansluiting op hetgeen reeds eerder in vergelijkbare geschillen door deze rechtbank is overwogen- van oordeel dat huurkoop op de voet van de art. 7:47 en 7A:1576 lid 5 BW betrekking kan hebben op vermogensrechten. Dexia heeft zich verbonden om de effecten te leveren en die -onder opschortende voorwaarde van volledige betaling- in eigendom over te dragen. Voorts voorzag de overeenkomst in betaling in twee of meer termijnen, waarbij niet relevant is of dat aflossingen of rentebetalingen betreft. 4.3 Voorts wordt overwogen dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] als cliënt is aangebracht bij de bank door tussenkomst van een tussenpersoon, die in de overeenkomsten staan vermeld als [naam Adviseur]. 4.3.1 [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft betoogd, samengevat weergegeven, dat de bedoelde tussenpersoon is tekortgeschoten in zijn jegens haar geldende zorgplicht. Klaarblijkelijk is [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] van oordeel dat dit tekortschieten aan Dexia moet worden toegerekend. Dexia heeft de tussenpersoon aangeduid als cliëntenremisier en zij heeft gesteld dat zij niet aansprakelijk is voor uitlatingen van de tussenpersoon. 4.3.2 De kantonrechter acht dienaangaande van belang hetgeen de Commissie van Beroep DSI in haar uitspraak van 27 januari 2005 van de Commissie van Beroep DSI (nummer 2005-91; LJN: AS4115) onder 5.5.2 heeft overwogen: “5.5.2 Er is aanleiding bij beantwoording van de vraag of een effecteninstelling aansprakelijk is voor gedragingen van een hulppersoon die zij heeft ingeschakeld bij het tot stand komen van overeenkomsten als de onderhavige aansluiting te zoeken bij het bepaalde in art. 6:76 BW, te weten dat de schuldenaar die bij de uitvoering van een verbintenis gebruik maakt van andere personen, voor hun gedragingen op gelijke wijze aansprakelijk is als voor eigen gedragingen. Wanneer een effecteninstelling zich bij het aangaan van overeenkomsten van de bemiddeling van een tussenpersoon bedient, komen de gevolgen van gedragingen van deze tussenpersoon, tekortkomingen daaronder begrepen, op gelijke wijze voor rekening van de opdrachtgever als de gevolgen van zijn eigen gedragingen en tekortkomingen. Hierbij is niet van belang of de tussenpersoon al dan niet kan worden beschouwd als vertegenwoordiger van de opdrachtgever. Het gaat erom dat de bemiddeling geschiedt ten voordele van de opdrachtgever; nadelige gevolgen van gedragingen van de tussenpersoon behoren dan niet te worden afgewenteld op de wederpartij, maar dienen voor risico te komen van de opdrachtgever. 4.3.3 Dit oordeel met de daaraan ten grondslag gelegde motivering wordt hier overgenomen. Geconcludeerd wordt dat [naam Assurantiekantoor], in hoedanigheid als cliëntenremisier heeft bemiddeld in opdracht en ten gunste van de bank. Dexia dient daarom voor de gedragingen van deze tussenpersoon op gelijke wijze in te staan als voor eigen gedragingen. 4.3.4 Verder is niet gebleken dat de tussenpersoon in strijd zou hebben gehandeld met de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte). Zo was de tussenpersoon op het moment dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] door hem werd benaderd en hij haar als cliënt heeft aanbracht bij de bank gelet op artikel 12 van de Vrijstellingsregeling Wet Toezicht effectenverkeer 1995 vrijgesteld van de vergunningsplicht ingevolge artikel 7 van de Wte. Ook anderzijds is niet gebleken dat Dexia en/of [naam Assurantiekantoor] in strijd hebben gehandeld met de Wte. 4.4 De meest verstrekkende stelling van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] is dat de overeenkomsten a en b nietig zijn wegens strijd met de Wck. Dienaangaande wordt het volgende overwogen. 4.4.1 Bij uitspraak van 16 februari 2005 (www.rechtspraak.nl LJN AS6280) heeft de rechtbank Arnhem, haar tussenvonnis van 14 juli 2004 hierbij in ogenschouw nemende, geoordeeld dat: “Bij de Winstverdriedubbelaar gaat het om beleggen met geleend geld: Dexia verstrekt aan de consument een krediet, waarmee hij voor zijn risico belegt, (meestal) in aandelen ABN-Amro, ING en Ahold. De Winstverdriedubbelaar heeft daarom een kredietdeel. Deze overeenkomst valt onder de definitie van “kredietovereenkomst” in art. 1 lid 2 onder c Richtlijn, vooral in het licht van de wens van de communautaire wetgever om onder de definitie “alle vormen van consumentenkrediet, welke hun kwalificatie ook is” te brengen (zie r.ov. 4.13 tussenvonnis van 14 juli 2004). Aanpassing van de Richtlijn aan het nieuwe product aandelenlease was daarom niet nodig. Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen in r.ov. 4.24 valt de Winstverdriedubbelaar naar de letter binnen de reikwijdte van de definitie van “geldkrediet”: “iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege de eerste partij (de kredietgever) aan de tweede partij (de kredietnemer) een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de tweede partij aan de eerste partij een of meer betalingen doet”. Dexia stelt immers een geldsom aan de consument ter beschikking, waarmee hij aandelen “least”, wat wil zeggen dat hij met de aandelen voor zijn risico belegt op de beurs. De Winstverdriedubbelaar valt daarmee ook binnen de reikwijdte van het overkoepelende begrip “krediettransactie”. Aanpassing van de Wck aan het nieuwe product aandelenlease was daarom niet nodig. De enige aarzeling die zou kunnen rijzen, vormt de Memorie van Toelichting bij de definitie van “geldkrediet”, omdat daaruit zou kunnen worden afgeleid dat deze vorm van krediet is beperkt tot die kredietovereenkomsten, waarbij de kredietgever daadwerkelijk geld ter beschikking stelt aan de kredietnemer (zie r.ovv. 4.17 en 4.19 tussenvonnis van 14 juli 2004). Bij een Winstverdriedubbelaar gebeurt dat strikt genomen niet, omdat Dexia met het geleende geld namens de consument de aandelen koopt. Aan dit onderdeel van de Memorie van Toelichting, zo heeft de rechtbank in r.ov. 4.24 overwogen, komt geen doorslaggevende betekenis toe, omdat deze stamt uit een tijd, dat aandelenlease nog niet bestond en de wetgever er toen geen rekening mee kon houden. Kwalificatie van de Winstverdriedubbelaar als “geldkrediet” sluit wel goed aan bij de reeds door [gedaagde] aangehaalde passage uit dezelfde Memorie van Toelichting: “Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende elementen, waaruit een krediettransactie kan bestaan. Bij een formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren” (Bijl. TK 19 785 (1986-1987) nr. 3 p. 68) (zie r.ov. 4.7 tussenvonnis van 14 juli 2004). Het gaat om de economische werkelijkheid en ook om de strekking van de Winstverdriedubbelaar. Beide gezichtspunten leiden naar het oordeel van de rechtbank tot de slotsom dat de Winstverdriedubbelaar als geldkrediet een krediettransactie in de zin van de Wck is. (...) De Wck dient ter omzetting van de Richtlijn. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen dat in zo’n geval de nationale rechter het nationale recht zoveel mogelijk moet uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken richtlijn, teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan art. 249 3e alinea EG-Verdrag te voldoen (zie laatstelijk HvJ EG 5 oktober 2004, C-397/01 Pfeiffer NJB 2005, nr. 63). Verder heeft de wetgever beoogd met de vaststelling van de Wck een regeling tot stand te brengen die volledig beantwoordt aan de bedoelingen van de Richtlijn. De bewoordingen en het doel van de Richtlijn brengen mee dat de Winstverdriedubbelaar binnen de reikwijdte van de Richtlijn valt. De bewoordingen van art. 1 aanhef en onder a Wck leiden tot dezelfde conclusie, evenals de passage in de Memorie van Toelichting, waaruit volgt dat niet zozeer de juridische constructie als wel de economische werkelijkheid prevaleert. De rechtbank kent daarom bij haar uitlegging van art. 1 aanhef en onder a Wck geen doorslaggevend gewicht aan de iets beperkter lijkende toelichting op de definitie van “geldkrediet”. (...) Dexia heeft het voorlopige oordeel van de rechtbank dat aandelenlease geen belening van effecten is in de zin van art. 4 lid 1 onder h Wck vooral bestreden aan de hand van een drietal citaten van de Minister van Financiën, waarin deze in de kern genomen mededeelt het niet nodig te achten aandelenlease onder de Wck te brengen. (...) Dexia heeft hieraan toegevoegd dat het voorlopige oordeel van de rechtbank over art. 4 lid 1 onder h Wck meebrengt dat de rechtbank daarmee tegen de uitdrukkelijke wil van de wetgever ingaat. (...) De rechtbank overweegt naar aanleiding van de stellingen van Dexia over art. 4 lid 1 onder h Wck als volgt. De tekst van het artikelonderdeel dwingt niet de slotsom dat aandelenlease onder de uitzondering valt. De toelichting uit 1986 bij dit artikelonderdeel, die erop neerkomt dat de uitzondering ziet op het verstrekken van krediet tegen verpanding van een bestaande aandelenportefeuille, dwingt evenmin tot die slotsom. De Richtlijn kent geen uitzondering voor belening van effecten. Een richtlijnconforme uitlegging brengt daarom mee dat dit artikelonderdeel restrictief dient te worden uitgelegd. Een restrictieve uitlegging houdt in dat aandelenlease niet onder de uitzondering van effectenbelening valt. De enige reden om aandelenlease wel onder de uitzondering van effectenbelening te brengen, vormen de mededelingen van de Minister van Financiën, eerst in een antwoord op vragen van de Tweede Kamer in 1998, vervolgens in een rapport aan de Tweede Kamer in 1999 en ten slotte in een toelichting op een wijziging van de Wck in 2001, met een herhaling daarvan in 2004. Deze mededelingen leggen gewicht in de schaal, omdat zij naar de stelling van Dexia hebben meegebracht dat bij de aanbieders van aandelenleaseproducten het vertrouwen is gewekt dat zij voor deze producten geen Wck-vergunning behoefden en dat de aandelenleaseproducten niet waren onderworpen aan de bepalingen van de Wck. Zij leggen ook daarom gewicht in de schaal, omdat aandelenleaseproducten op zeer grote schaal zijn verkocht. Het oordeel dat de Wck in weerwil van de mededelingen van de Minister van Financiën van toepassing is, heeft daarom verstrekkende gevolgen. In dit geval zijn de mededelingen gedaan door de Minister van Financiën. Deze Minister was tot 1 mei 2001 niet de vergunningverlenende instantie krachtens de Wck (Besluit van 11 mei 2001, houdende de overdracht van de zorg voor het consumentkrediet, Stb. 2001, 232). Dat was tot dat moment de Minister van Economische Zaken. De mededelingen uit 1998 en 1999 zijn gedaan buiten het wetgevingsproces om, in een brief met antwoorden op kamervragen en in een rapport aan de Tweede Kamer. De mededeling uit 2001 is wel gedaan in het kader van het wetgevingsproces, te weten in de Memorie van Toelichting van 16 juli 2001. Zij is in het parlement niet tegengesproken. De wet is in de tweede helft van 2001 behandeld, een moment, waarop de Winstverdriedubbelaars die de rechtbank heeft te beoordelen, reeds waren gesloten. Dexia kan daarom ter onderbouwing van haar stelling dat zij voor het sluiten van een Winstverdriedubbelaar met [gedaagde] op 19 april 2000 geen Wck-vergunning nodig had, niet aanvoeren dat zij heeft vertrouwd op de mededeling uit 2001. Daarbij komt dat het om een opmerking in de toelichting gaat, waaraan bij de uitleg van art. 4 lid 1 onder h Wck weliswaar gewicht moet worden toegekend, maar die niet het enige gezichtspunt vormt. In r.ov. 4.25 van het tussenvonnis van 14 juli 2004 heeft de rechtbank overwogen dat haar voorlopige oordeel recht doet aan de strekking van de Wck en de Richtlijn, omdat de Wck - en ook de Richtlijn - consumenten beogen te beschermen tegen onduidelijke informatie over kredieten, tegen te hoge kredietvergoedingen en dat de Winstverdriedubbelaar een complex financieel product is met een leningsbestanddeel en dat het daarom van belang is dat de informatie aan de consumenten over de leningsaspecten en de kredietvergoeding voldoen aan de eisen die de Wck daaraan stellen. Alles afwegende oordeelt de rechtbank dat zij de Wck zo uitlegt dat aandelenlease geen effectenbelening is en dat aandelenleaseproducten moeten voldoen aan de eisen van de Wck. Het vertrouwen dat bij de aanbieders van aandelenleaseproducten is gewekt dat de Wck niet van toepassing zou zijn, weegt minder zwaar dan het belang dat is gediend met toepassing van de Wck in de gevallen, waarin de communautaire en nationale wetgever dat hebben gewild. Een andere conclusie zou immers betekenen dat consumenten niet of onvoldoende zouden worden beschermd tegen onduidelijke of onjuiste informatie over het leningsbestanddeel van de Winstverdriedubbelaar of tegen bijvoorbeeld kredietvergoedingen die op grond van de Wck niet toelaatbaar zijn. Juist omdat de Winstverdriedubbelaar op zo’n grote schaal is verkocht, zou die conclusie niet aanvaardbaar zijn.” Het oordeel dat aandelenlease aan particulieren is aan te merken als kredietverlening in de zin van de Wck wordt hier overgenomen, waarbij wordt aangetekend dat blijkens genoemde uitspraak ook de in die procedures door partijen aangevoerde argumenten overeenstemmen met de in de onderhavige procedure ingenomen standpunten. 4.4.2 Ingevolge artikel 9 Wck is het verboden de rechtshandeling van kredietverlening te verrichten zonder een daartoe verleende vergunning. 4.4.3 Ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten a en b (met een kredietsom van minder dan [f] 50.000,--) beschikte de bank als kredietgever niet over een vergunning als bedoeld in artikel 9 Wck. Overtreding van artikel 9 Wck leidt gelet op artikel 3:40 lid 2 BW tot nietigheid van de overeenkomsten wegens strijd met een dwingende wetsbepaling. Het beroep van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] op nietigheid van de overeenkomsten op grond van strijd met de Wck dient derhalve te slagen. 4.5 Ingevolge artikel 6:203 lid 1 BW dient hetgeen ter uitvoering van voornoemde overeenkomsten is uitgevoerd als onverschuldigd betaald te worden terugbetaald. Zo heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] in beginsel jegens Dexia aanspraak op teruggave van een gelijk bedrag aan de door haar betaalde rentetermijnen en is zij voorts niet tot verdere betalingen gehouden. 4.5.1 Daarnaast dient gelet op artikel 6:210 lid 2 BW, indien de aard van de prestatie van Dexia uitsluit dat zij ongedaan wordt gemaakt, voor zover dit redelijk is, vergoeding van de waarde van de prestatie op het ogenblik van ontvangst daarvoor in de plaats treedt, indien de ontvanger door de prestatie is verrijkt, indien het aan hem is toe te rekenen dat de prestatie is verricht, of indien hij erin had toegestemd een tegenprestatie te verrichten. 4.5.2. Dexia heeft als prestatie ten behoeve van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] -onder meer- aandelen aan- en verkocht, welke prestatie uiteindelijk resulteerde in een restschuld van € 4.370,32 voor contractnummer [nummer overeenkomst b] en een restschuld van € 3.930,60 voor contractnummer [nummer overeenkomst a]. 4.5.3 Deze prestatie van Dexia kan als geheel genomen naar haar aard niet ongedaan worden gemaakt. Nu [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] de bank toestemming heeft verleend om aandelen voor haar te vervreemden, aan de hand van de door de bank geconstrueerde overeenkomsten, worden de door haar betaalde rentebedragen gelijkgesteld aan het aan Dexia toe te kennen bedrag aan vergoeding en behoeven deze termijnbedragen -zijnde een bedrag van totaal € 3.007,58- niet door Dexia te worden terugbetaald. Dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] in het kader van een aan Dexia toe te kennen vergoeding zou moeten opdraaien voor de sterke daling van de koersen acht de kantonrechter daarentegen niet redelijk. Zo is niet gebleken dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] bewust de kans op koersverlies heeft genomen. Zij heeft de overeenkomsten a en b gesloten gelet op de haar voorgehouden zogenaamde veilige prognoses, zonder dat zij daarbij uitdrukkelijk is gewezen op de mogelijkheid van koersverliezen tengevolge van rentepercentages lager dan bij break-even koersstijgingen. 4.6 Het beroep van Dexia op toepassing van artikel 6:278 BW wordt gelet op het vorenoverwogene verworpen. Daargelaten of in dit geval wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in dat artikel, verdragen de gevolgen van dat artikel zich niet met de door de wetgever beoogde bescherming van de consument. 4.7 Bovenstaand leidt tot de slotsom dat in (voorwaardelijk) conventie de vorderingen behoren te worden afgewezen en dat in reconventie de vorderingen gedeeltelijk toewijsbaar zijn, zodat de overige vorderingen en verweren in het midden kunnen worden gelaten, waarbij de kantonrechter geen redenen aanwezig acht om de vordering van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad af te wijzen. 4.8 Dexia dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie te worden veroordeeld. De proceskosten in reconventie dienen te worden gecompenseerd, en wel aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt, nu partijen over en weer op enig punt in het ongelijk zijn gesteld. Voor een vergoeding hier bovenop, zoals gevorderd in reconventie onder 3, acht de kantonrechter ten slotte geen termen aanwezig. BESLISSING: in conventie: wijst de vordering af; veroordeelt Dexia in de aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gerezen proceskosten, welke proceskosten worden begroot op € 450,-- als salaris gemachtigde; verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad; in reconventie: spreekt de nietigheid uit van de overeenkomsten Triple Effect Vooruitbetaling genummerd [nummer overeenkomst a] en Triple Effect Maandbetaling genummerd [nummer overeenkomst b]; compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt; wijst af het meer of anders gevorderde. Aldus gewezen door mr. P.J.M. Bruijnzeels, kantonrechter en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting van woensdag 24 augustus 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.