
Jurisprudentie
AU3853
Datum uitspraak2005-10-05
Datum gepubliceerd2005-10-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 05/1475 VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 05/1475 VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
De verleende kapvergunning voor in totaal 73 bomen is geschorst ten aanzien van 6 bomen wegens een motiveringsgebrek.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
Reg. nr.: SBR 05/1475 VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter van
de rechtbank Utrecht, in het geding tussen:
Vereniging Tussen Heuvelrug en Wetering, gevestigd te Driebergen-Rijsenburg,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Driebergen-Rijsenburg,
verweerder.
1. INLEIDING
1.1 Het verzoek heeft, onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:81, vijfde lid, tweede volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), thans betrekking op het besluit van 8 september 2005, waarbij het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 10 maart 2005 ongegrond is verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder een vergunning verleend voor de kap van 73 bomen op het perceel Schellingerlaan 20 van zwembad “De Zwoer”, onder oplegging van een herplantplicht voor zeven zomereiken en drie berken.
1.2 Het verzoek is op 21 september 2005 ter zitting behandeld, waar namens verzoekster drs. G.M. Groot is verschenen, vergezeld van [verzoekster], bestuurslid van de vereniging. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Gijzen, werkzaam bij de gemeente Driebergen-Rijsenburg. Namens vergunninghouder is directeur [belanghebbendende] ter zitting verschenen.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat de beroepstermijn nog niet is verstreken en dat afhandeling van het aanhangige beroep betekenis zou kunnen hebben voor de afdoening van eventuele beroepen van andere belanghebbenden. De voorzieningenrechter ziet om die reden geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, tevens uitspraak te doen in de beroepszaak.
2.3 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening 1998 is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, kunnen burgemeester en wethouders de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer:
- natuur- en milieuwaarden;
- landschappelijke waarden;
- cultuurhistorische waarden;
- waarden van stads- en dorpsschoon;
- waarden voor recreatie en leefbaarheid.
Volgens het tweede lid van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering hanteren. Zij verwijzen zoveel mogelijk naar gemeentelijke bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen.
2.4 De aanvraag om een kapvergunning is ingediend door zwembad De Zwoer. Dit zwembad grenst aan de zuidzijde aan een woonwijk, en is verder in noordelijke richting gelegen nabij een rijksweg die overigens door bomen aan het zicht is onttrokken. De bomen waarvoor de kapvergunning is verleend staan met name ten westen van het zwembad, waar parkeergelegenheid wordt geboden, en ten oosten ervan, waar zich de speelweiden bevinden. De vergunning is aangevraagd omdat de betreffende bomen ziek zijn, te groot zijn geworden voor de plaats waarop ze staan dan wel overlast veroorzaken. De (situatieschets bij de) vergunningaanvraag is blijkens de stukken opgesteld in overleg met R. Vrijenhoef, een gecertificeerd bomendeskundige.
2.5 Verzoekster bestrijdt de kap van 22 van de in totaal 73 bomen, merendeels staand op of nabij de parkeerplaats. Verzoekster heeft onder meer aangevoerd dat de te kappen bomen eveneens worden beschermd door het regime van de Boswet. Verweerder heeft, zo heeft verzoekster haar stelling ter zitting nog toegelicht, daarmee meer rekening moeten houden bij de beoordeling van de in geding zijnde waarden.
Dit betoog faalt, reeds omdat de toepasselijkheid van de Boswet voor dit geval in twijfel moet worden getrokken. Naar voorlopig oordeel staan de bomen op het als erf in de zin van de Boswet aan te merken terrein bij het zwembad, zodat deze wet, behoudens het bepaalde in hoofdstuk VII, toepassing mist. Ook om een andere reden kan deze grief niet slagen. De Boswet heeft geen betekenis voor de oordeelsvorming op decentraal niveau op basis van in een verordening vast te stellen waarden ter bewaring van bomen, anders dan dat de in artikel 15 van de Boswet genoemde beperking in acht wordt genomen. Niet in geschil is echter dat geen sprake is van één van de in artikel 15 van de Boswet genoemde beperkingen.
2.6 Ten aanzien van het bepaalde in de Bomenverordening 1998 merkt de voorzieningen-rechter allereerst op dat bij de beoordeling van de aanvraag het belang van de aanvrager moet worden afgewogen tegen onder meer de in het eerste lid van artikel 5 genoemde belangen. De voorzieningenrechter hecht eraan te benadrukken dat, indien de kap een inbreuk zou betekenen op één of meerdere van de in artikel 5 genoemde deze waarden, dit niet zonder meer tot weigering van de kapvergunning moet leiden. De omstandigheid dat de kap van bomen uit oogpunt van onder andere natuurwaarden niet noodzakelijk is, hoeft voor verweerder evenmin doorslaggevend te zijn. De beslissingsbevoegdheid van verweerder is immers discretionair van aard, hetgeen bovendien meebrengt dat de rechter de uitkomst van de belangenafweging slechts terughoudend mag beoordelen.
2.7 De voorzieningenrechter kan zich daarom vinden in de door de adviescommissie getrokken conclusie dat de (in zoverre eenzijdige) invalshoek van ing. R.J.M. Waanders, de door verzoekster in het kader van een contra-expertise geraadpleegde deskundige, niet doorslaggevend is. Dit betekent echter niet dat de bevindingen van Waanders, gegeven op basis van zijn professionele deskundigheid, reeds daarom terzijde zouden kunnen worden gesteld. Verweerder heeft zich derhalve terecht zelf een gemotiveerd oordeel gevormd over diens bedenkingen. Daarbij is per boom de standplaats en het argument voor het vellen nogmaals bezien.
2.8 Ten aanzien van de weerlegging door verweerder van de bedenkingen van verzoekster, merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Het bestrate gedeelte van het terrein behorende bij het zwembad bevindt zich (voornamelijk) aan de westzijde. Er is een parkeerplaats gesitueerd waarop een aantal bomen staan.
Mede gelet op foto’s van de situatie ter plekke, is naar voorlopig oordeel voldoende aannemelijk geworden dat de bestrating van het parkeerterrein op diverse plaatsen op hinderlijke wijze wordt opgedrukt door de wortels van deze bomen. Het met de beheersmaatregel voor dit terrein beoogde doel, te weten voorkoming van dreigende of voortgaande schade aan de bomen - die vervolgens in een aantal gevallen van invloed is op de veiligheid ter plaatse - en een efficiënter gebruik van de parkeerplaatsen en de toegangspaden acht de voorzieningenrechter daarom niet op voorhand onredelijk. Daarbij is tevens van belang dat verweerder, ter compensatie voor het verlies van enige aanwezig geachte landschappelijke waarde, een herplantplicht heeft opgelegd, waaraan dient te worden voldaan op een plek waar wel een optimaal groeiproces is verzekerd. In dit verband acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk dat verweerder het voorgestelde alternatief van een “minimale” boomspiegel als niet toereikend heeft aangemerkt. Dit alternatief biedt immers geen oplossing voor de werking van het wortelstelsel ten opzichte van het wegdek.
2.9 Gelet op de door verweerder hiervoor vermelde weerlegging per boom, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder ten aanzien van een groot deel van de in geschil zijnde bomen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Verweerder heeft, gelet op de betrokken belangen, doorslaggevende betekenis kunnen toekennen aan het herstel van de parkeerplaats. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat dunning een gunstige invloed zal hebben op de kwaliteit van de resterende houtopstanden en dat, in het geval van de speelweiden, overlast bij het gebruik van de aanwezige voorzieningen niet kan worden weggenomen door snoeien.
2.10 De voorzieningenrechter is er voorshands evenwel niet van overtuigd geraakt dat, gelet op de betrokken belangen, kap ook is aangewezen voor boom 109 (de zomereik op de groenstrook aan de westgrens), de bomen genummerd 1 en 28 in vak 6, en de bomen genummerd 36 tot en met 38 op speelweide 1.
Mede gelet op de foto’s en hetgeen daarover ter zitting over en weer naar voren is gebracht, stelt de voorzieningenrechter vast dat de toegankelijkheid van het looppad, genoemd als argument voor de kap, niet ook door boom 109 wordt gehinderd. Zonder nadere motivering acht de voorzieningenrechter evenmin deugdelijk onderbouwd dat deze zomereik in de saunatuin overlast geeft door vallende eikels en bladeren, welk verschijnsel nu eenmaal eigen is aan een boomrijke omgeving. De voorzieningenrechter acht van belang dat de boom ook door verweerder als waardevol wordt beschouwd en dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de niet onderbouwde stelling van de vergunninghouder dat het reinigen van de filterinstallatie 1 uur per dag in beslag neemt. Verzoekster heeft aangegeven dat het reinigen 5 minuten per dag duurt.
Ten aanzien van boom 1 is voorshands niet komen vast te staan dat het argument voor de kap, te weten dunning, valide is. Het komt de voorzieningenrechter voor dat deze boom, zoals ook door ing. Waanders is aangegeven, niet wordt gehinderd door andere bomen die op korte afstand staan. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat deze reeds volwassen zomereik het functioneren van de parkeerplaats belemmert. Op de foto’s is niet te zien dat het wegdek door het wortelstelsel van deze boom wordt gehinderd. Bovendien kan het risico van aanrijdingen hier worden ondervangen door een boomspiegel met een passende omvang.
Ook ten aanzien van boom 28 acht de voorzieningenrechter, gezien de foto’s, onvoldoende aannemelijk geworden dat het wegdek door het wortelstelsel wordt gehinderd. De voorzieningenrechter acht voorts de keuze van verweerder om doorslaggevend belang toe te kennen aan het gemak waarmee bussen kunnen keren, onvoldoende gemotiveerd. Verweerder kon er bovendien niet zonder meer van uit gaan dat sprake is van een verminderde vitaliteit. Dat sprake is van verminderde vitaliteit is niet door Vrijenhoef aangegeven, en overigens ook niet door Waanders.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de argumentatie die voor de kap van de bomen 36 tot en met 38 is gegeven, te weten dat deze overlast geven voor de filterinstallatie, eveneens gebrekkig. De relevantie van de gestelde hinder van met name de ruwe berken verdient nadere onderbouwing nu onweersproken door verzoekster naar voren is gebracht dat dichter bij het zwemwater een andere ruwe berk is geplant die wel wordt gespaard.
2.11 Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 8 september 2005 ten aanzien van de hiervoor genoemde bomen in de bodemprocedure, zonder nadere motivering, naar verwachting niet in stand kan blijven. De gevraagde voorziening zal dan ook deels worden toegewezen. Niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
3.1 schorst de kapvergunning van 10 maart 2005 voor zover deze betrekking heeft op de kap van de bomen 109 (de zomereik op de groenstrook aan de westgrens), 1, 28 (in vak 6) en 36 tot en met 38 (op speelweide 1);
3.2 bepaalt dat het door verzoekster betaalde griffierecht ten bedrage € 276,- aan haar wordt vergoed, te betalen door de gemeente Driebergen-Rijssenburg.
Aldus vastgesteld door mr. R.P. den Otter en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
J.D. Koteris mr. R.P. den Otter
Afschrift verzonden aan partijen op: