
Jurisprudentie
AU3855
Datum uitspraak2005-09-28
Datum gepubliceerd2005-10-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers193006/HA ZA 05-745
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers193006/HA ZA 05-745
Statusgepubliceerd
Indicatie
Onzorgvuldig handelen door ladder op auto te laten liggen waar in het donker iemand tegen aanloopt. Eigen schuld.
Uitspraak
VONNIS
van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. K.F.J. Machielsen,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
procureur mr. D. van de Lockant-Geschiere.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Achmea genoemd worden.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 maart 2005;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 1 juni 2005;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 1 juni 2005.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1 [eiseres] is op 15 maart 2002, toen zij omstreeks 22.45 uur de [straat] in [plaats] overstak, ten val gekomen.
[eiseres] heeft de heer [verzekerde] (hierna te noemen: [verzekerde]) aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. Achmea, waar [verzekerde]s auto met kenteken [kenteken] (hierna te noemen: de auto) op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (hierna te noemen: WAM) was verzekerd, heeft geweigerd aansprakelijkheid te erkennen.
3. De vordering
3.1 [eiseres] vordert dat, bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht wordt verklaard dat Achmea op grond van artikel 6, lid 1 WAM aansprakelijk is voor het ongeval van 15 maart 2002 omstreeks 22.45 uur en gehouden is om de schade die [eiseres] daardoor heeft geleden en zal lijden aan haar te vergoeden;
- Achmea wordt veroordeeld om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 5.000,- als voorschot onder algemene titel, vermeerderd met de hierover berekende wettelijk rente ingaande 15 maart 2002;
- Achmea wordt veroordeeld om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.281,60 wegens buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de hierover berekende wettelijke rente vanaf de datum dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
- Achmea wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2 Achmea heeft gemotiveerd verweer gevoerd en afwijzing van de vordering bepleit.
4. De beoordeling
4.1 [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat Achmea, als WAM-verzekeraar van de auto, aansprakelijk is voor de door haar geleden schade omdat [verzekerde] zijn ladder zodanig op het dak van de auto heeft bevestigd dat zij daar tegenaan is gelopen.
4.2 Achmea betwist dat het de auto was, die bij het ongeval was betrokken; er stonden immers, zo stelt Achmea, meerdere auto’s met een ladder op het dak in de straat. Reeds gezien de door Achmea overgelegde verklaring van [a] van 18 mei 2003, waarin zij zowel het kenteken, het merk, het type en de kleur van de betrokken auto noemt zal dit verweer worden gepasseerd.
4.3 Voorts betwist Achmea dat [eiseres] met haar hoofd tegen de ladder is gelopen. Naar zij stelt is het ook mogelijk dat [eiseres] is gestruikeld en tijdens de val met haar hoofd met een voorwerp in aanraking is gekomen. Gezien de inhoud van het door [eiseres] overgelegde rapport van de heer [raporteur] van Levisson Schade Onderzoek en Advies B.V. (hierna te noemen: Levisson), de daarin opgenomen verklaringen, de door [eiseres] overgelegde verklaring van [b ] en tenslotte de door Achmea overgelegde verklaring van [a] van 18 mei 2003 acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat [eiseres]s schade is ontstaan doordat zij tegen de ladder op het dak van de auto is gelopen. Gezien de inhoud van deze stukken had het op de weg van Achmea gelegen haar stelling dat de door [eiseres] geleden schade mogelijk op een andere wijze is ontstaan nader te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten zal de rechtbank ook dit verweer passeren.
4.4 Voorts heeft Achmea betwist dat de ladder een meter aan de achterzijde van de auto uitstak. Omtrent dit verweer overweegt de rechtbank als volgt. Uit het vorenstaande volgt dat als vaststaand wordt aangenomen dat [eiseres] met haar hoofd tegen een ladder is gelopen welke [verzekerde] op zijn auto had bevestigd. De rechtbank ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of [verzekerde] door deze ladder op een zodanige wijze op zijn auto te bevestigen dat [eiseres] daar tegenaan is gelopen, in strijd heeft gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Bij de beantwoording van die vraag dient niet alleen te worden gelet op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen (HR 5 november 1965, NJ 1966, 136). Bezien in het licht van die criteria is de rechtbank van oordeel dat [verzekerde] heeft gehandeld in strijd met dat ongeschreven recht, zelfs indien de ladder op het dak van de auto was bevestigd zoals, naar Achmea stelt, is afgebeeld op de foto welke als productie 1 bij de dagvaarding is gevoegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.5 [verzekerde] heeft een donker gekleurde ladder, gedurende de avonduren op de auto bevestigd gelaten en de auto geparkeerd in een woonwijk op een, naar onbetwist door [eiseres] is gesteld, niet in de directe nabijheid van straatverlichting gelegen parkeerplek. Indien de ladder, zoals Achmea stelt, op het dak van de auto was bevestigd op een wijze zoals te zien op de foto welke als productie 1 bij de dagvaarding is gevoegd heeft de ladder, die aan de bestuurderszijde op het dak van de auto was bevestigd, aan de achterzijde van de auto in ieder geval uitgestoken achter de uiterste hoek aan de bestuurderskant van de auto. In het licht van die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestond dat een voetganger bij het passeren van de auto de ladder niet zou opmerken en tegen de ladder zou lopen. [verzekerde] had zich van dat gevaar bewust dienen te zijn.
4.6 In het licht van eerdergenoemde criteria merkt de rechtbank voorts op dat de auto werd geparkeerd op een niet direct verlichte plaats in een woonwijk waar het niet ongebruikelijk verondersteld kan worden dat passanten, als dan niet bij het oversteken van een straat, dicht langs geparkeerde auto’s lopen. Bij de vraag naar de hoegrootheid van de kans dat er iemand tegen de ladder zou oplopen hecht de rechtbank er eveneens aan op te merken dat het niet gebruikelijk is dat er bij een auto als die van [verzekerde] op hoofdhoogte een ladder aan de achterzijde uitsteekt en voetgangers zich van een dergelijk obstakel derhalve minder bewust hoeven te zijn. In het feit dat de ladder op hoofdhoogte achter de auto uitstak vindt de rechtbank onderbouwing voor haar oordeel dat het [verzekerde] duidelijk heeft moeten zijn dat het ernstige gevolgen zou kunnen hebben indien een passant daadwerkelijk tegen de ladder zou lopen. Tenslotte hecht de rechtbank er waarde aan dat haar uit het rapport van Levisson blijkt dat [verzekerde] de ladder kennelijk met het nodige gemak op (en naar de rechtbank aanneemt, van) zijn auto kan nemen en gesteld noch gebleken is dat het [verzekerde] onmogelijk was de ladder gedurende de avond- en nachtelijk uren elders te plaatsen of dat dat anderszins bezwaarlijk zou zijn.
4.7 Uit het vorenstaande volgt dat de vraag of de ladder aan de achterzijde van de auto meer uitstak dan door Achmea erkend, onbeantwoord kan blijven. Immers ook indien dat niet het geval is, is de rechtbank van oordeel dat [verzekerde] heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en dat hem deze onrechtmatige daad kan worden toegerekend. Derhalve is Achmea op grond van het bepaalde in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) en het bepaalde in artikel 6, lid 1 WAM aansprakelijk voor de daardoor door [eiseres] geleden schade. In het in deze procedure te wijzen eindvonnis zal derhalve voor recht worden verklaard dat Achmea op grond van artikel 6, lid 1 WAM aansprakelijk is voor het ongeval van 15 maart 2002 omstreeks 22.45 uur en dat zij gehouden is de schade die [eiseres] daardoor heeft geleden en zal lijden, aan haar te vergoeden.
4.8 Door Achmea is voorts gesteld dat er, zelfs als [verzekerde] onrechtmatig heeft gehandeld, voor haar geen schadevergoedingsverplichting bestaat omdat het ongeval louter en alleen is te wijten aan het gedrag van [eiseres]; zij is immers in het donker hard tussen geparkeerde auto’s doorgelopen en zij lette daarbij niet goed op. Dit verweer slaagt gedeeltelijk. Met Achmea is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] een zekere mate van oplettendheid diende te betrachten bij het op korte afstand passeren van de auto. Dit geldt temeer omdat het donker was en zij achter [a] rende. Daarbij is voorts van belang dat [a] de ladder wel heeft opgemerkt en de ladder derhalve wel zichtbaar was. Gezien deze overwegingen acht de rechtbank de vraag of de ladder al dan niet méér uitstak dan door Achmea erkend, niet van belang voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiseres]. In beider gevallen is er immers in gelijke mate sprake van eigen schuld aan de zijde van [eiseres]. In het in deze zaak te wijzen eindvonnis zal dan ook worden bepaald dat de schade zoals die door [eiseres] is geleden, in evenredigheid met de mate waarin de oorzaken van de schade aan [verzekerde] en een [eiseres] zijn toe te rekenen, zodanig dient te worden verdeeld dat Achmea en [eiseres] daarvan ieder de helft dienen te dragen.
4.9 Nu het de rechtbank vooralsnog niet mogelijk is de hoogte van de door [eiseres] geleden schade vast te stellen –maar Achmea niet heeft betwist dàt [eiseres] schade heeft geleden- zal [eiseres] in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte nader uit te laten over de hoogte van de door haar geleden schade. Achmea zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld daarop bij akte te reageren.
4.10 Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1 verwijst de zaak naar de rolzitting van 26 oktober 2005 voor het nemen van een akte door [eiseres] over hetgeen in nummer 4.9 is vermeld;
5.2 houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2005.
wg griffier wg rechter