
Jurisprudentie
AU3938
Datum uitspraak2005-09-30
Datum gepubliceerd2005-10-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5168 WAZ
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5168 WAZ
Statusgepubliceerd
Indicatie
Is terecht het standpunt ingenomen dat er bij betrokkene op de in geding zijnde datum geen sprake was van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAZ?
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5168 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de erven van [betrokkene], voorheen wonende te [woonplaats], hierna te noemen appellanten,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 8 april 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van [betrokkene] gericht tegen het besluit van 31 december 2002 waarin gedaagde geweigerd heeft [betrokkene] een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen (WAZ) toe te kennen onder de overweging dat er geen sprake is van een ziekte of gebrek in de zin van de WAZ.
De rechtbank Maastricht heeft bij uitspraak van 18 september 2003, geregistreerd onder nummer AWB 2003/570 WAZ, het beroep van [betrokkene] tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Op bij beroepschrift van 17 oktober 2003 (met bijlagen) aangevoerde gronden heeft de gemachtigde van appellanten, mr. E.H.J.M. Dohmen, advocaat te Maastricht, namens [betrokkene] hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij faxbericht van 17 augustus 2005 heeft de gemachtigde van appellanten de Raad een brief van [betrokkene]s huisarts d.d. 16 augustus 2005 doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 19 augustus 2005, waar namens appellanten is verschenen mr. Dohmen, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door E.W. Huiskamp, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellanten meegedeeld dat [betrokkene] [in] 2004 is overleden en dat de erven de procedure voortzetten.
[betrokkene] was werkzaam als directeur van een discotheek. Op 13 april 2001 is hij uitgevallen met spanningsklachten.
De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of gedaagde terecht tot het standpunt is gekomen dat er bij [betrokkene] op de in geding zijnde datum van 12 april 2002 geen sprake was van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAZ.
De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. Op
24 december 2002 is [betrokkene] gezien door de verzekeringsarts P. Meels. Aan deze verzekeringsarts heeft [betrokkene] verteld dat hij "er niet meer tegen kon" en dat "de koek op is". Uit het psychologisch onderzoek door de verzekeringsarts is gebleken dat er geen verschijnselen waren die wezen op een aanpassingsstoornis of klachten van depressieve aard. Blijkens de door [betrokkene] op 29 augustus 2002 ingevulde vragenlijst is hij niet onder behandeling (geweest). Voorts heeft hij tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure gezegd niets te voelen voor een expertise door een psychiater. Op het spreekuur van de bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij heeft [betrokkene] meegedeeld dat hij ooit medicijnen van de huisarts heeft gekregen maar dat hij deze niet gebruikt. De Raad is hierdoor van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts nadere informatie hadden moeten inwinnen dan wel beperkingen hadden moeten aannemen. De enkele stelling van [betrokkene] dat hij "er niet meer tegen kon" acht de Raad daartoe onvoldoende. Het had op de weg van [betrokkene] gelegen om zelf meer openheid van zaken te geven. Voorts overweegt de Raad dat uit de door [betrokkene] ingebrachte brieven van zijn huisarts evenmin blijkt van ernstige psychische aandoeningen.
Het ter zitting van de Raad door de gemachtigde van appellanten ingediende verzoek een deskundige te benoemen teneinde meer duidelijkheid te krijgen over de psychische gesteldheid van [betrokkene] op de in geding zijnde datum wijst de Raad af. Gedaagde heeft voldoende zorgvuldig onderzoek verricht en niet te verwachten valt dat, nu [betrokkene] overleden is en er derhalve slechts onderzoek verricht kan worden op basis van de stukken, een ander beeld naar voren zal komen dan reeds naar voren is gekomen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2005.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C.W. van Huussen.
MR