
Jurisprudentie
AU3971
Datum uitspraak2005-09-30
Datum gepubliceerd2005-10-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5707 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5707 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WAO-uitkering na einde wachttijd. Geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5707 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. H. Stoppelenburg, advocaat te Amsterdam, op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Amsterdam onder dagtekening 8 oktober 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (reg. nr.: AWB 02/2011 WAO), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft bij schrijven van 2 december 2003 van verweer gediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 19 augustus 2005, waar appellante niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. B.M. Kleijs, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante, laatstelijk gedurende 37,5 uur per week werkzaam als schoonmaakster, heeft haar werk op 15 december 1999 gestaakt in verband met benauwdheids- en depressieve klachten. Gedaagde heeft bij besluit van 5 maart 2001 afwijzend beslist op het verzoek van appellante haar na ommekomst van de wettelijke wachttijd van 52 weken een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) te verlenen, op de grond dat zij in staat wordt geacht om met inachtneming van haar medische beperkingen werkzaamheden te verrichten en daarmee een zodanig inkomen te verwerven dat geen verlies aan verdiencapaciteit bestaat. Bij het thans bestreden besluit van 14 maart 2002 heeft gedaagde dit standpunt gehandhaafd.
In beroep en in hoger beroep heeft appellante doen aanvoeren dat gedaagde haar medische beperkingen heeft onderschat, dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen en dat zij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde werkzaamheden, mede gelet op het daarvoor gevraagde opleidingsniveau, waaraan zij niet voldoet, niet kan verrichten.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank als haar oordeel gegeven dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van de besluitvorming. Daartoe heeft de rechtbank doorslaggevende betekenis toegekend aan de bevindingen en conclusies van de betrokken (bezwaar-)verzekeringsartsen. De rechtbank heeft voor een beperking van het aantal uren dat appellante werkzaam kan zijn, lettend op de het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts daaromtrent, geen aanleiding gezien. Met betrekking tot het opleidingsniveau heeft de rechtbank overwogen dat appellante weliswaar slechts basisonderwijs in Turkije heeft genoten, maar dat zij sinds 1978 in Nederland woonachtig is en heeft erkend redelijk Nederlands te spreken. Daarom valt niet in te zien, aldus de rechtbank, dat de stelling juist is dat zij niet kan lezen op opleidingsniveau 2.
De Raad onderschrijft deze overwegingen en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep heeft appellante geen gegevens van medische of andere aard ingebracht die een ander licht zouden kunnen doen werpen op haar gezondheidstoestand ten tijde hier in geding en haar mogelijkheden om arbeid te verrichten. De Raad voegt er nog aan toe dat aan de gedingstukken valt te ontlenen dat de arbeidsdeskundige naast functies met opleidingsniveau 2 ook functies met opleidingsniveau 1 heeft geselecteerd. Daarnaast wijst de Raad erop dat de functies eenvoudig zijn en productiematig van aard. Niet gezegd kan worden dat, ook al zou de beheersing van de Nederlandse taal bij appellante te wensen overlaten, deze functies voor haar om die reden niet passend zouden zijn. De onderwerpelijke arbeidsongeschiktheidsschatting berust gelet hierop op een toereikende arbeidskundige grondslag.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2005.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.W.C. van Huussen.
CVG