Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3983

Datum uitspraak2005-10-06
Datum gepubliceerd2005-10-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200500598
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwegende de gestelde belangen van de vrouw en haar echtgenoot bij toewijzing van het verzoek in het licht van het belang van [naam minderjarige zoon] en bovenbedoeld belang van de man om de mogelijkheid te benutten tot verkrijging van het gezamenlijk gezag, is het hof van oordeel dat gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek van de vrouw en haar echtgenoot de belangen van het kind, te weten dat eerst wordt geoordeeld over de mogelijkheid van gezamenlijk gezag van zijn beide ouders, zouden worden verwaarloosd. De grief van de man treft derhalve doel en de verzoeken van de vrouw en haar huidige echtgenoot dienen derhalve alsnog te worden afgewezen.


Uitspraak

6 oktober 2005 Rekestenkamer Rekestnummer R200500598 GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH Beschikking In de zaak in hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats], appellant in principaal appèl, geïntimeerde in incidenteel appèl, de man, procureur mr. J.W. Weehuizen, t e g e n [Geintimeerde 1] en [Geintimeerde 2], beiden wonende te [woonplaats], geïntimeerden in principaal appèl, appellanten in incidenteel appèl, de vrouw en haar huidige echtgenoot, procureur mr. C.E.M. Renckens. 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Breda van 3 maart 2005, waarvan de inhoud bij hen bekend is. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 3 juni 2005, heeft de man verzocht voormelde beschikking uitsluitend te vernietigen voor wat betreft de gezagsvoorziening en in zoverre alsnog het dit geding inleidende verzoek van de vrouw en haar huidige echtgenoot af te wijzen. 2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 juni 2005, hebben de vrouw en haar huidige echtgenoot het verzoek van de man bestreden. Tevens hebben de vrouw en haar huidige echtgenoot hierbij incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen en alsnog toe te wijzen hun verzoek om de geslachtsnaam van de minderjarige [naam minderjarige zoon] te wijzigen in [X.]. Voorts hebben zij verzocht de man te veroordelen in de proceskosten in beide instanties. 2.3. Bij verweerschrift in het incidenteel appèl, ingekomen ter griffie op 12 juli 2005, heeft de man het verzoek van de vrouw en haar huidige echtgenoot bestreden. 2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - de producties, overgelegd bij het beroepschrift; - de brief met bijlage van 15 juni 2005 van de procureur van de man. 2.5. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 juli 2005. Bij die gelegenheid zijn partijen en hun raadslieden gehoord, alsmede mr. Werger als vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Breda (de raad). 3. De gronden van het hoger beroep Het hof verwijst hiervoor naar de inhoud van het beroepschrift en het verweerschrift, tevens houdende incidenteel beroep. 4. De beoordeling 4.1. Vast staat dat kan worden uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden: - de man en de vrouw zijn op 9 december 1998 met elkaar in algehele gemeenschap van goederen een geregistreerd partnerschap aangegaan; - uit even gemeld geregistreerd partnerschap is op 5 oktober 1999 de minderjarige [naam minderjarige zoon]is geboren; - [naam minderjarige zoon] is door de man erkend en het gezag over [naam minderjarige zoon] berust vanaf zijn geboorte uitsluitend bij de vrouw; - het geregistreerd partnerschap van de man en de vrouw is ontbonden op 20 september 2001; - bij tussen de man en de vrouw gegeven beschikking van de rechtbank Breda van 7 maart 2002 is tussen de man en [naam minderjarige zoon] een omgangsregeling vastgesteld, inhoudende de ene week van dinsdag 09.00 uur tot 18.00 uur en de andere week van maandag 16.00 uur tot dinsdag 18.00 uur. Op verzoek van de man is die omgang gewijzigd, niet meer op de maandag en dinsdag maar op de donderdag en vrijdag; - vanaf 21 maart 2003 zijn de vrouw en haar huidige echtgenoot gaan samenwonen. [Naam minderjarige zoon] maakte vanaf dat moment deel uit van het gezin van zijn moeder. Op 14 februari 2004 zijn de vrouw en haar huidige echtgenoot met elkaar gehuwd; - uit laatstgemeld huwelijk is op 31 mei 2004 een kind geboren, namelijk [naam minderjarige zoon 2]; - de vrouw en haar echtgenoot wonen in gezinsverband met eerder genoemde twee kinderen. 4.2. Bij op 4 november 2004 ter griffie ingekomen verzoekschrift hebben de vrouw en haar huidige echtgenoot voornoemde rechtbank verzocht hen gezamenlijk te belasten met het gezag over [naam minderjarige zoon] en de geslachtsnaam van [naam minderjarige zoon] te wijzigen in [X.]. 4.3. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [naam minderjarige zoon] voortaan wordt uitgeoefend door de vrouw en haar echtgenoot tezamen en is afgewezen het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam. Tegen die beschikking zijn zowel de man als de vrouw en haar huidige echtgenoot opgekomen. Met betrekking tot de gezagsvoorziening 4.4. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man en de vrouw tijdens hun geregistreerd partnerschap, zulks vóór althans kort ná de geboorte van [naam minderjarige zoon], de wens hadden hun geregistreerd partnerschap om te zetten in een huwelijk, waardoor het gezag over [naam minderjarige zoon], dat tot dan alleen door de vrouw werd uitgeoefend, vanaf het huwelijk van rechtswege zou worden uitgeoefend door de man en de vrouw gezamenlijk. Door omstandigheden is het evenwel niet tot een huwelijk van de man en de vrouw gekomen, zodat het gezag over [naam minderjarige zoon] uitsluitend bij de vrouw bleef. Het geregistreerd partnerschap van de man en de vrouw is vervolgens ontbonden op 20 september 2001. 4.5. De man heeft verder onbetwist verklaard, dat hij zowel in de periode vóór (vanaf omstreeks de geboorte [naam minderjarige zoon]) als ná de verbreking van het geregistreerd partnerschap, althans na het feitelijk uit elkaar gaan, de vrouw bij herhaling heeft aangegeven dat hij gezamenlijk gezag over [naam minderjarige zoon] wenst, doch dat de vrouw hem telkens daarop heeft medegedeeld dat zij aan zodanig verzoek van hem niet wenste mede te werken. Na de verbreking van het geregistreerd partnerschap heeft het maken van afspraken omtrent de omgangsregeling meer tijd en energie gevergd dan tevoren was te voorzien waardoor het maken van afspraken over de wijze van uitoefenen van (gezamenlijk) gezag over [naam minderjarige zoon] om die reden als het ware niet meer aan de orde is gekomen, althans naar de achtergrond is verdrongen. 4.6. Voorts is ter zitting naar voren gekomen dat thans tussen de man en [naam minderjarige zoon] een frequente omgang plaatsvindt van om de week één dag dan wel twee dagen en dat die omgang goed verloopt. De man wil die situatie bij voorkeur gehandhaafd zien, althans waar mogelijk verder uitbreiden. 4.6.1. De man wil zo vaak als maar mogelijk is betrokken zijn bij al hetgeen [naam minderjarige zoon] aangaat, waaronder opvoeding, scholing en gezondheid en dergelijke. De man stelt dat de ervaring tot nu toe leert dat zijn betrokkenheid jegens [naam minderjarige zoon] wordt geblokkeerd door de houding van de vrouw en haar echtgenote en hij vreest dat de ruimte voor zijn betrokkenheid verder zal afnemen in het geval de bestreden gezagsbeslissing wordt gehandhaafd. De man wenst in die zin betrokken te blijven bij het wel en wee van [naam minderjarige zoon] en daarin past naar zijn mening gezamenlijk gezag van hem en de vrouw over [naam minderjarige zoon]. 4.7. De vrouw en haar huidige echtgenoot hebben naar voren gebracht dat het in het belang van [naam minderjarige zoon] is dat de bestreden beslissing van de rechtbank met betrekking tot de gezagsvoorziening gehandhaafd dient te blijven, omdat die beslissing naar hun mening in het belang van [naam minderjarige zoon] is en ertoe kan bijdragen dat [naam minderjarige zoon] en zijn broertje in één gezin kunnen opgroeien indien de vrouw er door onvoorziene omstandigheden niet meer mocht zijn (bijvoorbeeld: wegens overlijden). De vrouw en haar huidige echtgenote hebben de stelling van de man dat hij zich door hen wel eens geblokkeerd kan voelen in zijn betrokkenheid naar [naam minderjarige zoon] toe op zich niet betwist. Naar hun mening valt de omvang daarvan evenwel mee. 4.8. Vast staat dat de man tot nu toe nauw betrokken is bij de opgroei van [naam minderjarige zoon] en ook betrokken wil worden bij belangrijke beslissingen in het leven van zijn zoon. De man, die steeds afhankelijk is geweest van de medewerking van de vrouw voor het verkrijgen van gezamenlijk gezag, is voornemens - nu recente jurisprudentie (HR d.d. 27 mei 2005, LJN AS7054) dit mogelijk maakt - om zelf een verzoek tot verkrijging van gezamenlijk gezag bij de kantonrechter in te gaan dienen. Duidelijk is dat toewijzing van het verzoek van de vrouw en haar huidige echtgenoot een eventuele toewijzing van het voormeld beoogd verzoek van de man in de weg zal staan. Afwegende de gestelde belangen van de vrouw en haar echtgenoot bij toewijzing van het verzoek in het licht van het belang van [naam minderjarige zoon] en bovenbedoeld belang van de man om de mogelijkheid te benutten tot verkrijging van het gezamenlijk gezag, is het hof van oordeel dat gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek van de vrouw en haar echtgenoot de belangen van het kind, te weten dat eerst wordt geoordeeld over de mogelijkheid van gezamenlijk gezag van zijn beide ouders, zouden worden verwaarloosd. De grief van de man treft derhalve doel en de verzoeken van de vrouw en haar huidige echtgenoot dienen derhalve alsnog te worden afgewezen. Proceskosten 4.9. De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu de tussen partijen gevoerde procedure betrekking heeft op het kind van de man en de vrouw, die gewezen geregistreerde partners zijn. 5. De beslissing Het hof: In het principaal en in het incidenteel appèl: vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Breda van 3 maart 2005; en in zoverre opnieuw rechtdoende: wijst alsnog af de dit geding inleidende verzoeken van de vrouw en haar huidige echtgenoot; compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is gegeven door mrs. Koens, Draijer-Udo en Walstock, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 6 oktober 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.