
Jurisprudentie
AU3984
Datum uitspraak2005-10-07
Datum gepubliceerd2005-10-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5003 AOW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5003 AOW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Hoogte oudersdomspensioen. Ingangsdatum verzekering voor de AOW.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/5003 AOW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. M.A.P. van Vugt, advocaat te Culemborg, op daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 juli 2004, nr. AWB 03/1885, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 16 september 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van Vugt, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank. Tevens waren een viertal door appellant opgeroepen getuigen aanwezig, van wie er twee als getuige zijn gehoord, alsmede de tolk M. Essebai.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 18 juli 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde zijn besluit van 2 mei 2003 gehandhaafd, waarbij met ingang van 1 juli 2003 een ouderdomspensioen en een toeslag ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan appellant zijn toegekend ter hoogte van 64% van het volledige pensioen voor een gehuwde en de volledige toeslag. Daarbij is overwogen dat appellant vanaf 5 januari 1972 verzekerd is geweest ingevolge de AOW tot aan het bereiken van de leeftijd van 65 jaar op 1 juli 2003. Appellant heeft zich in bezwaar en in beroep op het standpunt gesteld dat hij vanaf september 1969 in Nederland heeft gewoond en gewerkt, zodat hij aanspraak heeft op een hoger ouderdomspensioen.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. In hoger beroep is door en namens appellant wederom aangevoerd dat hij vanaf september 1969 verzekerd is geweest ingevolge de AOW.
Ter zitting van de Raad zijn twee van de vier door appellant opgeroepen en verschenen getuigen gehoord. Een van die getuigen heeft verklaard dat hij samen met appellant in september 1969 vanuit Frankrijk naar Nederland is gekomen en dat zij vervolgens beiden tot in 1972 hebben gewerkt bij NWM de Kruithoorn B.V. te ’s-Hertogenbosch. Na het horen van deze getuige is namens gedaagde medegedeeld dat het bestreden besluit niet wordt gehandhaafd, nu gelet op deze getuigenverklaring en gelet op de door appellant overgelegde vergunning tot verblijf onder de beperking “het verrichten van arbeid” van 5 september 1969, in voldoende mate aannemelijk is geworden dat appellant vanaf september 1969 hier te lande in loondienst werkzaam is geweest.
Ook de Raad is van oordeel dat de door appellant gestelde werkzaamheden vanaf september 1969 in voldoende mate aannemelijk zijn geworden. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak en het daarbij gehandhaafde bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen en dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor kosten van rechtsbijstand in hoger beroep, € 200,- voor kosten van de door appellant opgeroepen getuigen, zijnde in totaal € 844,-, te betalen door de Sociale verzekeringsbank.
Voorts is ter zitting tussen partijen overeengekomen dat gedaagde de kosten van de door appellant ingeschakelde tolk rechtstreeks zal vergoeden aan de gemachtigde van appellant, aangezien de hoogte van de declaratie van de tolk nog niet bekend was.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van het hiervoor overwogene;
Veroordeelt de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 844,- te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank het door appellant betaalde griffierecht ad € 133,- dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries in tegenwoordigheid van C.D.A. Bos als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2005.
(get.) T.L de Vries.
(get.) C.D.A. Bos.
MH