
Jurisprudentie
AU4017
Datum uitspraak2005-09-29
Datum gepubliceerd2005-10-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6669 CSV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6669 CSV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Premienota. Termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift.
Uitspraak
04/6669 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is door P. Knot van G.S.H. juridisch adviesbureau te Stegeren op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 28 oktober 2004, onder kenmerk 04/403 door de rechtbank Zwolle gewezen uitspraak.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 8 september 2005, waar appellante zich heeft doen vertegenwoordigen door P. Knot. Gedaagde is daar niet verschenen.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft appellante bij besluit van 31 mei 2000 hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor door [de besloten vennootschap] over 1996 en 1997 niet volledig betaalde premies werknemersverzekeringen en boeten. Dit besluit is volgens gedaagde gezien een kopie van de enveloppe aangetekend verzonden en geadresseerd aan het toen bij gedaagde bekende adres [adres 1] te [vestigingsplaats ]. Het besluit bleek niet bestelbaar en kwam met de aantekening “Onbekend” retour. Appellante was toen bezig met de bouw van een nieuwe woning op het adres [adres 2]a te [woonplaats] en ze had doorzending van haar post via de TPG-Post geregeld. Ook controleerde zij wekelijks of er nog post op haar oude adres kwam. Eerst einde 2000 kwam die woning gereed. Tussentijds verbleef appellante in een caravan aldaar. Eerst veel later is verzending van een afschrift van het besluit aan dit laatste adres alsnog gerealiseerd door toezending op 24 oktober 2003.
Daarna is op 18 november 2003 ruim buiten de voorgeschreven wettelijke termijn van zes weken een bezwaarschrift ingediend.
In geding is de vraag of het standpunt van gedaagde, zoals dit onderschreven is in de aangevallen uitspraak van de rechtbank met inachtneming van de artikelen 6:7, 6:8 en 3:41 benevens 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), inhoudende dat het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en dat er geen verschoonbare reden voor termijnoverschrijding is, in rechte kan standhouden.
De rechtbank ziet de onverschoonbaarheid met name hierin gelegen dat de door appellante gekozen wijze van postbehandeling in haar risicosfeer ligt en dat zij heeft nagelaten haar feitelijke verblijfplaats aan gedaagde op te geven.
Appellante heeft zich met een in essentie gelijk gemotiveerd standpunt in hoger beroep tot de Raad gewend en dit ter zitting toegelicht.
De Raad deelt de zienswijze van de rechtbank dat de in artikel 6:7 van de Awb opgenomen termijn voor bezwaar van zes weken is overschreden. Hij verwerpt hierbij de opvatting van appellante dat de bezwaartermijn eerst na 24 oktober 2003 is gaan lopen. Een als regelmatig te beschouwen bekendmaking van het primaire besluit heeft immers onmiddellijk na 31 mei 2000 plaatsgehad door een tussen partijen niet betwiste aangetekende verzending aan het toen als onomstotelijk juist vaststaande adres van appellante. Retourzending wegens onbekendheid mogelijk om een reden als renovatie respectievelijk bemoeilijkte postbestelling althans om niet nader traceerbare reden komt daarbij voor risico van appellante, nu zij in de bevolkingsboekhouding op dit adres bleef ingeschreven. Een doorslaggevende nalatigheid oordeelt de Raad in dit kader dat appellante in de gegeven gecompliceerde feitelijke tussenfase, waarin appellante via het oude adres niet meer volledig en moeilijk bereikbaar bleek en het nieuwe adres nog niet metterdaad gold, geen effect sorterende maatregelen heeft getroffen om optimaal bereikbaar te blijven voor voor haar realiter te verwachten brieven, waaronder een cruciaal besluit als het onderhavige van gedaagde. Onaannemelijk acht de Raad daarbij, anders dan appellante zonder meer stelt, dat het omstreden stuk in het geheel niet is aangeboden en dat zich in de enveloppe, waarvan een afschrift met bewijs van aangetekende verzending zich onder de stukken bevindt, niet het desbetreffende besluit van gedaagde heeft bevonden. Appellante heeft hiervoor ook geen overtuigende bewijzen aangedragen, zelfs niet door verificatie bij TPG-post dan wel door toetsing aan de administratieve gegevens van gedaagde, hetgeen juist in het licht van het onderbouwde standpunt van gedaagde en gegeven het aanzienlijke tijdsverloop van de zaak voor haar rekening dient te komen. De Raad is bij dit alles niet gebleken van een verschoonbare reden als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb welke de hierboven aangegeven termijn-overschrijding zou vermogen te disculperen. Er is immers sprake van een appellante toe te rekenen verzuim om aan gedaagde op een zodanige wijze een adres op te geven waardoor zij normaal en tijdig bereikbaar was. Tengevolge van deze omissie en niet door aantoonbare feilen bij gedaagde, en evenmin bij TPG-post, heeft zij kennelijk veel te laat beroep kunnen instellen.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en deswege de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) M. Renden.