Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4022

Datum uitspraak2005-09-19
Datum gepubliceerd2005-10-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers05 / 1234 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiseres had nog vier maanden dienstverband zonder uitzicht op verlenging, toen zij in dezelfde branche in dienst trad voor onbepaalde tijd. Gelet op het tijdelijk dienstverband van eiseres, haar leeftijd, de situatie op de arbeidsmarkt en de sector waarin zij werkzaam was, is begrijpelijk dat eiseres de mogelijkheid heeft benut, hoewel het minder uren betrof, elders een vast dienstverband aan te gaan. Niet valt in te zien waarom eiseres een verwijt zou kunnen worden gemaakt omtrent het beëindigen van haar tijdelijk dienstverband. Gesteld noch gebleken is dat die beëindiging de kansen van eiseres op de arbeidsmarkt heeft verkleind. De keuze van eiseres mag onder deze omstandigheden uit een oogpunt van billijke toepassing van de WW niet aan haar worden tegengeworpen. Een andere visie gaat voorbij aan het verzekeringskarakter van de WW, waarmee niet is te verenigen dat gevolgen van werkloosheid die niet aan de verzekerde zijn toe te rekenen, voor diens rekening blijven.


Uitspraak

05 / 1234 WW RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht Enkelvoudige kamer UITSPRAAK in de zaak van [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, gemachtigde mr. H. Valk, en de Raad van bestuur van het Uitvoerings-instituut werknemers-verzekeringen (UWV Breda), verweerder. 1. Het procesverloop Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 29 maart 2005 (hierna: bestreden besluit), inzake de korting op haar werkloosheidsuitkering. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 13 september 2005, waarbij eiseres is verschenen bij gemachtigde en namens verweerder J.B. Snoek. 2. De beoordeling 2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is met ingang van 9 april 2001 aangesteld voor bepaalde tijd in de functie van research analiste bij het Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland (hierna: ICIN). Op 11 augustus 2004 is aan eiseres eervol ontslag verleend in verband met de aanvaarding per 1 september 2004 van een functie als analist moleculaire biologie, bij Rijk Zwaan Production B.V. (hierna: Rijk Zwaan). Dit voor onbepaalde tijd met een proeftijd van 2 maanden. Bij laatstgenoemde werkgever is het dienstverband van eiseres binnen de proeftijd geëindigd per 1 november 2004. Verweerder heeft bij beschikkingen van 3 december 2004 aan eiseres een uitkering op grond van de werkloosheidwet (hierna: WW) toegekend (hierna: beslissing 1) en deze met ingang van 1 november 2004 blijvend gedeeltelijk geweigerd voor 7,08 uren per week, wegens het benadelen van het Werkloosheidsfonds (hierna: beslissing 2). Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar gericht tegen beslissing 1 niet-ontvankelijk verklaard, wegens het ontbreken van gronden. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de genomen beslissing 2 gehandhaafd dient te blijven, zij het dat de grondslag van de beslissing dient te worden gewijzigd in die zin dat aan de beslissing niet meer artikel 24, lid 6 WW (benadelinghandeling) ten grondslag wordt gelegd maar artikel 24, lid 1, sub a WW juncto 24, lid 2, sub WW (verwijtbare werkloosheid). 2.2 Eiseres heeft aangegeven dat het beroep is gericht tegen beslissing 2, en heeft - zakelijk samengevat - aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat zij verwijtbaar werkloos is geworden voor 7,08 uur per week, waardoor haar uitkering over die uren blijvend geheel geweigerd is. Voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat er wel sprake is van verwijtbaarheid of een benadelinghandeling, stelt eiseres zich op het standpunt dat de uitkering ten onrechte blijvend gedeeltelijk is geweigerd, omdat zij vanaf 1 januari 2005 geheel werkloos zou worden. Eiseres verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 september 2000 (RSV 2001/5), waarin is overwogen dat in zijn algemeenheid er van moet worden uitgegaan dat een aan de in artikel 24 van de WW specifiek omschreven verplichtingen verbonden maatregel voorrang heeft op een maatregel welke het gevolg is van het plegen van een benadelinghandeling. 2.3 Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW bepaalt dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Ingevolge artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien de dienstbetrekking eindigt of is beëindigd zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren zijn verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd. Artikel 27, eerste lid, van de WW bepaalt dat indien de werknemer een verplichting hem opgelegd op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a, niet is nagekomen, het UWV de uitkering blijvend geheel weigert, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het UWV de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen van 70 naar 35. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan ingevolge artikel 27, zesde lid, van de WW het UWV besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien. 2.4 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres door op eigen verzoek haar dienstverband met ICIN te laten ontbinden, haar dienstbetrekking heeft beëindigd zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren verbonden waren dat voortzetting redelijkerwijs niet van eiseres gevergd had kunnen worden. Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres per 1 september 2004 ontslag heeft genomen uit een tijdelijk dienstverband bij haar toenmalige werkgever ICIN, om per dezelfde datum in vaste dienst te treden bij Rijk Zwaan. Voorts blijkt uit de gedingstukken dat het dienstverband met ICIN van rechtswege op 1 januari 2005 zou eindigen. Door verweerder is niet gesteld noch is gebleken dat het dienstverband van eiseres met ICIN per 1 januari 2005 zou worden omgezet in een vast dienstverband dan wel zou worden verlengd. Bij de beoordeling van de vraag of aan voorzetting van het dienstverband zodanige bezwaren verbonden zijn, dat van de werknemer die voortzetting niet kan worden gevergd, dienen alle omstandigheden van het concrete geval te worden bezien. Gelet op de omstandigheid dat eiseres op 1 september 2004 nog maar een dienstverband had voor vier maanden bij ICIN en per dezelfde datum voor onbepaalde tijd in dienst kon treden bij Rijk Zwaan, de branche waarin zij werkzaam was (onderzoekssector) en de leeftijd van eiseres, is de rechtbank van oordeel dat aan voortzetting van het dienstverband met ICIN zodanige bezwaren verbonden waren dat voortzetting redelijkerwijs niet kon worden gevergd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het opleggen van de in het bestreden besluit genomen maatregel voorbij gaat aan het verzekeringskarakter van de WW, waarmee niet valt te verenigen dat de gevolgen van werkloosheid, in zoverre deze niet aan de verzekerde zijn toe te rekenen, voor haar rekening worden gelaten. Niet valt in te zien waarom eiseres een verwijt zou kunnen worden gemaakt omtrent het beëindigen van haar dienstverband met ICIN. Gesteld noch gebleken is dat de wijze waarop het dienstverband is beëindigd de kansen van eiseres op de arbeidsmarkt heeft verkleind. Gelet op het tijdelijk dienstverband van eiseres, de situatie op de arbeidsmarkt, de leeftijd van eiseres en de sector waarin zij werkzaam was, is het begrijpelijk dat eiseres van de mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, alhoewel het minder uren betrof, elders een vast dienstverband aan te gaan. De keuze van eiseres om in dienst te treden bij Rijk Zwaan mag onder de hiervoor genoemde omstandigheden uit een oogpunt van billijke toepassing van de WW niet aan haar worden tegengeworpen. 2.5 Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit op een onjuiste grondslag berust en daarom voor vernietiging in aanmerking komt. Het besluit dient derhalve te worden vernietigd - voor zover gericht tegen beslissing 2 - wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is bepaald dat een beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. 2.6 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proces-kosten van eiseres, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vast-gesteld op het hieronder opgenomen bedrag. 3. De beslissing De rechtbank: verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak; gelast dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 37,-- vergoedt; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,--, te betalen door het UWV. Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, en in aanwezigheid van mr. S. Kensenhuis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 september 2005 Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak. Afschrift verzonden op 19 september 2005