Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4026

Datum uitspraak2005-09-23
Datum gepubliceerd2005-10-10
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 05/903
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rechtstreeks beroep bij de rechtbank tegen weigering om handhavend op te treden tegen gebruik agrarisch perceel als natuurkavel.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 05/903 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [eiser 1], wonende te [woonplaats], [eiser 2], wonende te [woonplaats], [eiser 3], wonende te [woonplaats], [eiser 4], wonende te [woonplaats], [eiser 5], wonende te [woonplaats], [eiser 6], wonende te [woonplaats], [eiser 7], wonende te [woonplaats], [eiser 8], wonende te [woonplaats], [eiser 9], wonende te [woonplaats], [eiser 10], wonende te [woonplaats], eisers, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groesbeek, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 24 januari 2005. 2. Procesverloop Eisers hebben verweerder bij brief van 2 september 2004 verzocht handhavend op te treden tegen de inrichting tot natuurkavel van het perceel kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie O, nr. 226. Na eisers in de gelegenheid te hebben gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen heeft verweerder bij besluit van 24 januari 2005, aan eisers verzonden op 4 februari 2005, besloten niet handhavend op te treden tegen de inrichting van voormeld perceel, verder te noemen: het perceel. Eisers hebben bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 maart 2005 heeft verweerder op verzoek van eisers overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingestemd met rechtstreeks beroep bij de rechtbank. Verweerder heeft het bezwaarschrift aan de rechtbank gezonden. Gevolg hiervan is dat het bezwaarschrift is getransformeerd tot beroepschrift. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Naar dit stuk en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 1 september 2005. Eisers sub 3, 5 en 9 zijn aldaar verschenen, bijgestaan door mr. S. Blasweiler, die tevens de overige eisers heeft vertegenwoordigd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.W.R.A. Verbruggen, werkzaam bij de gemeente Groesbeek. 3. Overwegingen Het perceel waarop het geschil betrekking heeft is gelegen in deelgebied 4 (noordelijk deel lage middengebied) van het Bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Groesbeek. Het perceel is eigendom van het Bureau Beheer landbouwgronden. Het overgrote deel van het perceel heeft de bestemming “Agrarisch gebied”. Een kleine strook aan de oostzijde van het perceel heeft de bestemming “landschappelijk/ ecologisch waardevolle elementen”. Op het perceel is een poel gegraven en zijn struiken aangeplant. Eisers hebben aan hun verzoek om handhavend op te treden ten grondslag gelegd dat de inrichting van het perceel in strijd is met de bepalingen van het bestemmingsplan en er geen concreet zicht bestaat op legalisatie. Volgens artikel 4 van het bestemmingsplan Buitengebied zijn op de plankaart met de bestemming “Agrarisch gebied” aangegeven gronden bestemd voor: - agrarisch grondgebruik; - waterstaatkundige doeleinden; - paden en landwegen; - behoud recreatieve (mede)gebruiksmogelijkheden; - behoud en beperkte ontwikkeling landschapselementen en ecologische waarden; - (.....) Een en ander met bijbehorende voorzieningen. Verweerder heeft zijn besluit niet handhavend op te treden gebaseerd op het standpunt dat van strijd met het bestemmingsplan geen sprake is omdat de inrichting van de kavel past binnen de doeleindenomschrijving: “behoud en beperkte ontwikkeling landschapselementen en ecologische waarden”. Eisers hebben dit betwist. Zij hebben zich daarvoor onder meer beroepen op een in dat zelfde artikel 4 opgenomen passage over de verhouding van de belangrijkste doeleinden die binnen de bestemming mogelijk zijn. Die passage luidt als volgt. “Binnen de bestemming Agrarisch gebied is het beleid primair gericht op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame en concurrerende landbouw; het agrarisch grondgebruik weegt dus het zwaarst binnen deze bestemming. Daarnaast wordt gestreefd naar het beschermen van de lokaal aanwezige landschappelijke waarden. De landschapselementen dienen ter plaatse van de aanduiding op de kaart te worden behouden.” Volgens eisers volgt uit deze passage dat de ontwikkeling van landschappelijke waarden slechts is toegestaan voor zover het gaat om reeds aanwezige landschappelijke waarden en bovendien dat deze aanwezige landschappelijke waarden geheel ondergeschikt zijn aan de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzame en concurrerende landbouw. Derhalve kan de natuurkavel volgens eisers niet in stand blijven, zeker als men in ogenschouw neemt dat de natuurkavel de ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame en concurrerende landbouw in dit gebied zal gaan frustreren, terwijl dit het enige gebied is in de gemeente Groesbeek waarbij nog uitbreidingsmogelijkheden zijn voor agrariërs. Naar het oordeel van de rechtbank geven eisers een onjuiste uitleg aan artikel 4 van het bestemmingsplan en heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het in dat artikel weergegeven beleid een ander dan agrarisch gebruik niet uitsluit, mits dit valt binnen de binnen de in de overige in artikel 4 van het bestemmingsplan gegeven mogelijkheden. Er is immers bepaald expliciet bepaald dat gronden met de bestemming “Agrarisch gebied” mede bestemd zijn voor “behoud en beperkte ontwikkeling landschapselementen en ecologische waarden”. Dit kan niet anders worden uitgelegd dan dat gebruik en inrichting van percelen die binnen die omschrijving vallen zijn toegestaan. Eisers hebben zich voorts beroepen op artikel 3 van het bestemmingsplan, waarin van de verschillende deelgebieden binnen het bestemmingsplan een algemene beschrijving in hoofdlijnen is gegeven. Eisers stellen zich op het standpunt dat de daarin beschreven karakteristiek van het deelgebied waarin het perceel zich bevindt zich tegen de inrichting als natuurkavel verzet. Naar het oordeel van de rechtbank levert de karakteristiek van het deelgebied echter geen grond op de in artikel 4 van het bestemmingsplan toegelaten bestemmingen zo beperkt uit te leggen als eisers voorstaan. Uit het betreffende artikel 3 volgt dat verweerder met deze karakteristiek rekening dient te houden bij de toepassing van vrijstellingen en wijzigingen van het plan, maar niet dat een ingevolge de bestemming expliciet toegestane wijze van gebruik niet (meer) zou zijn toegelaten wegens (vermeende) strijdigheid met de beschreven karakteristiek of met de belangen van derden in dat gebied, wat daar verder ook van zij. De rechtbank oordeelt voorts dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de inrichting als natuurkavel van het perceel onder de omschrijving “behoud en beperkte ontwikkeling landschapselementen en ecologische waarden” valt. Daarbij acht de rechtbank allereerst van belang dat de formulering van de betreffende doeleindenomschrijving geen aanknopingspunt biedt voor een uitleg als eisers voorstaan. Er bestaat geen reden om aan te nemen dat binnen de bestemming niet ook landschapselementen of ecologische waarden die voorheen niet bestonden niet op beperkte schaal zouden mogen worden ontwikkeld. De rechtbank acht voorts van belang dat verweerder heeft gesteld dat, gelet op de omvang van de poel en de aangeplante struiken ten opzichte van het gebied met de bestemming “Agrarische doeleinden” er zeker geen sprake is van meer dan een beperkte ontwikkeling. Dit blijkt ook uit de in het geding gebrachte plankaarten en is door eisers niet betwist. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de inrichting van het perceel niet in strijd is met de bepalingen van het bestemmingsplan. De omstandigheid dat de inrichting van het perceel tot natuurkavel (nog) niet expliciet in het bestemmingsplan is opgenomen en ook niet in andere plannen zou zijn genoemd, zoals eisers stellen, maakt dit niet anders. Nu evenmin is gebleken dat sprake is van strijd met enige andere bij of krachtens wettelijk voorschrift gestelde verplichting heeft verweerder geen bevoegdheid handhavend op te treden tegen de inrichting van het perceel. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eisers tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient mitsdien ongegrond te worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. M.A.A.T. Engbers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2005. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op: