Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4079

Datum uitspraak2005-09-22
Datum gepubliceerd2005-10-11
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers05-1721 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiser ontving een bijstandsuitkering naar de norm van een dakloze en hanteert als briefadres het adres van het Leger des Heils. De gemeente wil van eiser, in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek naar personen ingeschreven bij het adres van het Leger des Heils, de feitelijke verblijfplaats weten. Bij een daaropvolgend huisbezoek, bij een door eiser opgegeven adres, treft men, naast eiser, alleen twee tassen aan. Verweerder meent dat op basis van de aangetroffen spullen het niet aannemelijk is dat eiser op het betreffende adres zijn feitelijke verblijfplaats heeft en trekt de uitkering in. De rechtbank acht de informatie verkregen uit de huisbezoeken niet in tegenspraak met hetgeen eiser heeft gesteld over zijn zwervend bestaan en kan uit deze informatie niet de conclusie trekken dat eiser niet meer zou behoren tot de categorie adreslozen.


Uitspraak

reg. nr: Awb 05-1721 WWB uitspraakdatum: 22 september 2005 RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht enkelvoudige kamer U I T S P R A A K in de zaak van: [eiser], verblijvende te [verblijfplaats], eiser, gemachtigde: mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem, -- tegen -- het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 29 november 2004, verzonden op 7 december 2004, heeft verweerder de aan eiser toegekende bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 22 oktober 2004 beëindigd. Bij besluit van 4 januari 2005 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 12 november 2004 voor bijstand op grond van de WWB, afgewezen. Tegen deze besluiten heeft eiser bij brief van 6 januari 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 14 april 2005 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 april 2005 beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 9 september 2005, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J. Klaas en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door R. de Vos, werkzaam bij de gemeente Haarlem. 2. Overwegingen 2.1. Eiser ontving laatstelijk sedert 5 november 2003 een bijstandsuitkering, naar de norm van adresloze. Eiser hanteert als briefadres Bakenessergracht 8-10 (opvang Leger des Heils). Bij brief van 14 oktober 2004 is eiser in het kader van een rechtmatigheidonderzoek door verweerder voor een gesprek op de 22 oktober 2004 uitgenodigd. In dezelfde brief is eiser tevens in de gelegenheid gesteld om, indien hij de afspraak op 22 oktober niet nakomt, binnen vier werkdagen, dus uiterlijk 28 oktober 2004, alsnog een afspraak te maken. Daarbij is eiser er op gewezen dat bij niet nakoming de uitkering zal worden beëindigd met ingang van 22 oktober 2004. Bij de brief van 14 oktober heeft verweerder een formulier gevoegd waarop eiser zijn feitelijke verblijfplaatsen/adressen van de afgelopen drie maanden diende te vermelden. Eiser is zonder bericht vooraf de afspraak op 22 oktober 2004 niet nagekomen. Ook heeft hij geen nieuwe afspraak gemaakt en geen inlichtingen verstrekt over zijn woon- en leefsituatie. Eiser heeft zich op 12 november 2004 gewend tot verweerder en is door verweerder doorgestuurd naar het Centrum voor werk en inkomen (CWI) om een nieuwe aanvraag in te dienen. Bij besluit van 29 november 2004, verzonden op 7 december 2004, heeft verweerder met ingang van 22 oktober de uitkering van eiser beëindigd. Ter verificatie van het door eiser opgegeven woonadres heeft op 31 december 2004 en op 3 januari 2005 een huisbezoek plaatsgevonden door de sectie fraudebestrijding. Verweerder heeft bij besluit van 4 januari 2005 besloten de aanvraag van eiser om een uitkering ingevolgde WWB af te wijzen. Deze twee besluiten, de beëindiging en de afwijzing van de nieuwe aanvraag, heeft verweerder in bezwaar gehandhaafd. 2.2. Eiser stelt dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Hij heeft veel gezworven en heeft soms voor een wat langere tijd een vaste logeerplek. Eiser betwist niet dat voor het vaststellen van het recht op uitkering redelijke inlichtingen mogen worden gevraagd, echter verweerder heeft geen rekening gehouden met zijn moeilijke bestaan. Voorts betwist eiser dat op grond van de geleverde inlichtingen het recht op bijstand niet zou kunnen worden vastgesteld. Het enkele feit dat hij niet is verschenen en de gegevens niet heeft ingeleverd kan niet bestraft worden met een gehele beëindiging van zijn uitkering. De beëindiging is als sanctie gebruikt. Feitelijk, zo stelt eiser, wordt hij gestraft voor zijn leefsituatie. Eiser is van mening dat het feit dat hij geen toiletartikelen en levensmiddelen heeft geen reden kan zijn de bijstandsaanvraag af te wijzen. Hij had immers al twee maanden geen inkomen meer verkregen. 2.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat omdat eiser niet heeft gereageerd en de gevraagde gegevens niet zijn ontvangen, het recht op uitkering terecht is ingetrokken per 22 oktober 2004. Volgens verweerder heeft eiser omtrent zijn verblijfplaats geen duidelijkheid kunnen geven. Eerst heeft hij verklaard dat hij gratis aan [het verblijfadres] heeft verbleven bij [bewoner] van 3 oktober tot 30 december 2004. Echter volgens verweerder heeft eiser op 31 december verklaard dat hij 150 euro huur per maand betaalt aan de vaste bewoner. Een huisbezoek was aanvankelijk niet mogelijk aangezien eiser geen huissleutel in zijn bezit had. Op maandag 3 januari 2005 heeft verweerder wederom een huisbezoek afgelegd aan [het verblijfadres]. Daarbij is geconstateerd dat de beschrijving van de kamer afwijkt van hetgeen eiser eerder heeft verklaard. Bovendien heeft verweerder geconstateerd dat de kamer al bewoond is door een ander persoon. Voorts zijn nagenoeg geen levensmiddelen en persoonlijke eigendommen van eiser zoals bijvoorbeeld toiletspullen aangetroffen en bevindt de kleding van eiser zich in twee sporttassen. 2.4. De rechtbank overweegt als volgt: 2.5. Als gevolg van de gefaseerde invoering van de WWB is een aantal artikelen uit de Abw eerst komen te vervallen na de inwerkingtreding van de desbetreffende artikelen uit de WWB. Omdat verweerder vòòr 1 januari 2005 geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van gefaseerde invoering, is artikel 65, eerste lid, Abw tot 1 januari 2005 van toepassing gebleven. Verweerder had derhalve aan dit artikel dienen te toetsen in plaats van aan artikel 17, eerste lid, WWB, welk artikel eerst is gaan gelden per 1 januari 2005. 2.6. Artikel 40, eerste lid, WWB regelt jegens welke gemeente een aanspraak op bijstand geldend kan worden gemaakt. Dit artikellid bevat tevens de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat de uitvoering van die wet ten aanzien van personen die niet beschikken over een adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie, geconcentreerd wordt bij een beperkt aantal bij die maatregel aan te wijzen gemeenten. Deze delegatiebepaling is ingevuld met het KB van 10 oktober 2003 (het Besluit WWB). Ingevolge artikel 11, eerste lid, van het Besluit WWB worden voor de verlening van bijstand aan belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie aangewezen de gemeenten opgenomen in de bijlage onder A van het Besluit specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid. In die bijlage is een opsomming gegeven van gemeenten waardoor een uitkering voor maatschappelijke opvang wordt verstrekt en deze gemeenten zijn ook aangewezen om bijstand te verlenen aan adreslozen. In artikel 11, tweede lid, Besluit WWB is vastgelegd dat de bijstand wordt verleend door het college van de gemeente waar de adresloze zich op het moment van de aanvraag bevindt. Ingevolge artikel 40, tweede lid, WWB verbindt het college aan de verlening van bijstand aan een adresloze de verplichting dat hij aangifte doet van een door hen ter beschikking gesteld briefadres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie. 2.7. De wet biedt de groep adreslozen de mogelijkheid om het recht op bijstand te effectueren in een daartoe aangewezen gemeente waar de adresloze zich op het moment van de aanvraag bevindt, alwaar hij ingeschreven moet staan bij het GBA als adresloze en alwaar bij een briefadres moet hebben. De inschrijving bij het GBA dient ter voorkoming dat een uitkering genoten wordt in meerdere gemeenten. Ook kan via het ter beschikking gestelde briefadres een zekere controle plaatsvinden. Indien verweerder heeft vastgesteld dat de aanvrager behoort tot de categorie adreslozen, dient verweerder een onderzoek naar de juistheid en volledigheid van de gegevens in beginsel te beperken, naast onderzoek naar de financiële gegevens, tot toetsing van de hierboven genoemde voorwaarden. Een onderzoek naar verblijf ligt gezien het bovenstaande en de speciale positie van de adreslozen, niet in de rede. Dit is alleen anders indien verweerder gerede twijfel heeft of er nog langer sprake is van een adresloze en/of er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een woonplaats (woonstede of werkelijk verblijf). 2.8. Eiser staat in verweerders gemeente ingeschreven met een briefadres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Ten tijde van de toekenning per 5 november 2003 heeft verweerder vastgesteld dat eiser behoorde tot de categorie adreslozen en was voor het recht op bijstand van eiser tegenover verweerder, voor wat betreft de verblijfplaats van eiser, voldoende dat hij zich ten tijde van de aanvraag om bijstand in de gemeente Haarlem bevond en dat hij zich nadien, op verzoek van verweerder, telkens bij verweerder meldt. 2.9. Niet in geding is dat eiser voor een gesprek op 22 oktober 2004 niet is verschenen en het inlichtingenformulier op die datum niet heeft ingeleverd. Eveneens is niet betwist dat eiser in de 4 werkdagen volgend op 22 oktober, dus uiterlijk op 28 oktober 2004 niet een andere afspraak voor een gesprek heeft gemaakt. Voorts is het de rechtbank niet gebleken dat verweerder een besluit tot opschorting van het recht op bijstand heeft genomen naar aanleiding van het niet verschijnen van eiser op het gesprek op 22 oktober 2004. 2.10. Verweerder heeft met de brief van 14 oktober 2004 eiser uitgenodigd voor een gesprek en in dezelfde brief een hersteltermijn geboden van vier dagen. De rechtbank overweegt dat het enkele niet verschijnen op een afspraak geen grond kan opleveren voor intrekking van de uitkering. Overeenkomstig de tekst en bedoeling van artikel 54 WWB zal na een geconstateerde schending van de inlichtingenplicht, in casu nadat eiser niet zou zijn verschenen op de afspraak van 22 oktober 2004 en het inlichtingenformulier niet heeft overgelegd, een hersteltermijn moeten worden geboden, zoals gesteld in artikel 54, tweede lid van de WWB. Dit klemt te meer nu eiser in het aan het beroepschrift gehechte al eerder ingediende verzoek tot voorlopige voorziening bestreden heeft de brief te hebben ontvangen en verweerder ter zitting heeft bevestigd dat er vele oproepen (gericht aan personen deel uitmakend van de groep van 240) rond dezelfde datum naar het briefadres van eiser zijn verstuurd. In casu heeft verweerder, door geen separaat hersteltermijn aan eiser te bieden, niet vast kunnen stellen of eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Ook toen eiser zich op 12 november 2004 bij verweerder heeft gemeld, heeft verweerder nagelaten eiser te verzoeken de gevraagde inlichtingen te verstrekken en heeft verweerder niet de gelegenheid aangegrepen om een nieuw gesprek te plannen. De rechtbank is van oordeel dat er geen grond tot intrekking bestaat op grond van schending van de inlichtingenplicht. De beëindiging met terugwerkende kracht kan daarom geen stand houden. 2.11. Het besluit tot beëindiging van de uitkering dateert van 28 november 2004 en is verzonden op 7 december 2004. Dat verweerder eiser, nadat hij zich uiteindelijk op 12 november 2004 bij verweerder meldt, heeft doorgestuurd naar het CWI om een nieuwe aanvraag in te dienen komt de rechtbank onbegrijpelijk voor nu ten tijde van de aanvraag de lopende uitkering van eiser nog niet was beëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er op dat moment geen grond voor het indienen van een nieuwe aanvraag. Nu verweerder op deze aanvraag wel heeft beslist en de toekenning van een uitkering op grond van de WWB heeft geweigerd overweegt de Rechtbank hieromtrent als volgt. 2.12. Volgens vaste jurisprudentie rust, na een rechtmatige beëindiging bij de daaropvolgende nieuwe aanvraag op de aanvrager de plicht om aan te tonen dat de situatie is gewijzigd ten tijde van het beëindigingsmoment. Nu de beëindiging geen stand kan houden is dit in casu niet aan de orde. 2.13. Eiser staat in verweerders gemeente ingeschreven met een briefadres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, namelijk Bakenessergracht 8 - 10. Ten tijde van de aanvraag in 2003 heeft verweerder vastgesteld dat eiser behoorde tot de categorie adreslozen en was voor het recht op bijstand van eiser tegenover verweerder voor wat betreft de verblijfplaats van eiser voldoende dat hij zich ten tijde van de aanvraag om bijstand in de gemeente Haarlem bevond en dat hij zich nadien, op verzoek van verweerder telkens bij verweerder meldt. In het kader van de nieuwe aanvraag heeft verweerders aan eiser verzocht informatie te verstrekken over de plaatsen waar hij de afgelopen drie maanden overdag en gedurende de nacht in Haarlem heeft verbleven. Gesteld noch gebleken is dat verweerder over concrete aanwijzingen beschikt die er op wijzen dat eisers situatie zou zijn gewijzigd. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het verzoek van verweerder om informatie over het verblijf van eiser verder dan nodig is om te kunnen bepalen of verweerder op grond van artikel 11, tweede lid, Besluit WWB gehouden is bijstand aan eiser te verlenen. Voor zover verweerder aan een onvolledige beschrijving van een feitelijke verblijfplaats van een adresloze de consequentie verbindt dat het recht op bijstand niet is vast te stellen zal verweerder daartoe slechts in uitzonderlijke situaties gerechtigd zijn. De namens verweerder ter zitting ingenomen stelling dat wanneer een adresloze geen volledige informatie verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaatsen het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, acht de rechtbank dan ook onjuist en doet onvoldoende recht aan de positie waarin een adresloze zich bevindt. De wetgever heeft, zoals af te leiden valt uit de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van de regeling, immers voor ogen gehad dat voor personen die een zwervend bestaan leiden, het verstrekken van uitputtende informatie omtrent verblijfplaats illusoir is. In afwijking van de hoofdregel wordt dan ook voor het bestaan van het recht op uitkering niet bepalend geacht in welke gemeente de adresloze verblijft maar kan volstaan worden met de vaststelling dat de adresloze zich bevindt in de regio waarin een centrumgemeente is gevestigd. 2.14. In het onderhavige geval heeft eiser desgevraagd aangegeven op [het verblijfadres] te Haarlem te hebben geslapen. Hierna hebben er op dat adres twee huisbezoeken plaatsgevonden. Gelet op het besluit van 14 april 2005 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen omdat zij over onvoldoende gegevens zou beschikken om eisers woonsituatie te kunnen vaststellen. De rechtbank acht de informatie verkregen uit de huisbezoeken niet in tegenspraak met hetgeen eiser heeft gesteld over zijn zwervend bestaan en kan uit deze informatie niet de conclusie trekken dat eiser niet meer zou behoren tot de categorie adreslozen. Nu ook anderszins niet is gesteld of gebleken dat er concrete aanwijzingen waren dat eiser niet langer adresloos was, bestond er derhalve voor verweerder geen aanleiding om de aanvraag tot het verkrijgen van een uitkering op grond van de WWB op de gehanteerde grond af te wijzen. Het bestreden besluit kan derhalve niet in stand blijven. 2.15. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede wegens schending van de artikelen 11, eerste en tweede lid, van het Besluit WWB. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1. verklaart het beroep gegrond; 3.2. vernietigt het bestreden besluit van 14 april 2005; 3.3. veroordeelt het College van burgemeester en wethouders van Haarlem in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,--, welk bedrag de gemeente Haarlem aan hem dient te betalen; 3.4. gelast dat de gemeente Haarlem het door eiser betaalde griffierecht van € 37,-- aan hem vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Ang als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 september 2005. Afschrift verzonden op: RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.