Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4138

Datum uitspraak2005-10-05
Datum gepubliceerd2005-10-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200506746/1 en 200506746/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 december 2004 heeft verweerder goedkeuring verleend aan het plan van aanpak "Op- en overslag onbewerkte avi-slakken afvalberging derde merwedehaven Dordrecht" (hierna: het plan van aanpak) dat door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Derde Merwedehaven B.V." (hierna: Derde Merwedehaven B.V.) aan hem is voorgelegd.


Uitspraak

200506746/1 en 200506746/2. Datum uitspraak: 5 oktober 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen: de stichting "Stichting Werkgroep Derde Merwedehaven", gevestigd te Sliedrecht, appellante, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 31 december 2004 heeft verweerder goedkeuring verleend aan het plan van aanpak "Op- en overslag onbewerkte avi-slakken afvalberging derde merwedehaven Dordrecht" (hierna: het plan van aanpak) dat door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Derde Merwedehaven B.V." (hierna: Derde Merwedehaven B.V.) aan hem is voorgelegd. Bij besluit van 5 juli 2005, kenmerk DGWM/DMB/05/6346, verzonden op 8 juli 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 30 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 30 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2005, heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. Bartel en ing. M.W.J. Verstappen, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord Derde Merwedehaven B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden]. Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht. 2.    Overwegingen 2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2.    Derde Merwedehaven B.V. drijft een inrichting voor onder meer de op- en overslag en voorbewerking van afvalstoffen. Voor deze inrichting is bij besluit van 2 april 2002 een milieuvergunning verleend. Ingevolge de aan deze vergunning verbonden voorschriften 1.3.2 en 2.1.3 dient, voorzover hier van belang, voordat activiteiten worden ontplooid ten aanzien van het voorbewerken en bufferen ten behoeve van nuttige toepassing, een beschrijving van de acceptatie- en controleprocedure en de wijze van registratie, met inachtneming van de hierop betrekking hebbende voorschriften 2.5 tot en met 2.8, ter goedkeuring te worden voorgelegd. De voorschriften 2.5 tot en met 2.8 bepalen welke gegevens in ieder geval moeten worden geregistreerd.    Ter voldoening aan deze voorschriften heeft Derde Merwedehaven B.V. voor de op- en overslag van onbewerkte avi-slakken het plan van aanpak ter goedkeuring aan verweerder voorgelegd. 2.3.    Het betoog van appellante komt erop neer dat verweerder bij de goedkeuring van het plan van aanpak ten onrechte niet heeft beoordeeld of het bufferen en overslaan van onbewerkte avi-slakken, vanwege de emissie van stof, toelaatbaar is gezien het Besluit luchtkwaliteit en de Richtlijn 96/61/EG. 2.4.    Verweerder heeft hij de goedkeuring van het plan van aanpak bovengenoemde vergunningvoorschriften als toetsingskader gehanteerd. 2.5.    De Voorzitter overweegt dat de aard van een besluit tot goedkeuring, als hier aan de orde, met zich brengt dat de toetsing zich beperkt tot het in de desbetreffende vergunningvoorschriften aangegeven kader. Hier ziet dit kader, kort weergegeven, op de te hanteren acceptatie-, controle- en registratieprocedures. Het betoog van appellante heeft geen betrekking op deze procedures, maar ziet veeleer op de vraag of het werken met onbewerkte avi-slakken op zichzelf vergunbaar is. Dit stond ter beoordeling bij het nemen van het inmiddels onherroepelijk geworden besluit van 2 april 2002 tot verlening van de vergunning voor de inrichting, en kan thans niet meer ter discussie staan. 2.6.    Het beroep is ongegrond. 2.7.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep ongegrond; II.    wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat. w.g. Boll    w.g. Van der Zijpp Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2005 262-446.