Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4151

Datum uitspraak2005-10-06
Datum gepubliceerd2005-10-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507620/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 9 februari 2005 heeft verweerder het verzoek van verzoekers om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het [vergunninghoudster] op het adres [locatie] te [plaats] gedeeltelijk afgewezen.


Uitspraak

200507620/2. Datum uitspraak: 6 oktober 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers], beiden wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Menaldumadeel, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 9 februari 2005 heeft verweerder het verzoek van verzoekers om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het [vergunninghoudster] op het adres [locatie] te [plaats] gedeeltelijk afgewezen. Bij brief van 19 juli 2005, verzonden op 26 juli 2005, heeft verweerder medegedeeld dat het hiertegen door verzoekers gemaakte bezwaar gegrond is en dat het besluit van 9 februari 2005 wordt ingetrokken. Hiertegen hebben verzoekers bij brief van 30 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij separate brief van 30 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 september 2005, waar van verzoekers [gemachtigde], bijgestaan door mr. I van der Meer, advocaat te Leeuwarden, is verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. 2.2.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.3.    Verzoekers betogen onder meer dat verweerder ten onrechte niet opnieuw heeft beslist op het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen. 2.3.1.    Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.    Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestuursorgaan het bestreden besluit herroept en voorzover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit neemt. 2.3.2.    In de brief van 19 juli 2005 stelt verweerder het primaire besluit van 9 februari 2005 in te trekken, met inachtneming van het advies van de commissie bezwaarschriften. De commissie adviseert het bezwaar van verzoekers gegrond te verklaren. Voorts stelt verweerder in die brief een nieuw besluit op het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen te zullen nemen, na het verrichten van nader onderzoek.    De Voorzitter stelt voorop dat een beslissing op bezwaar een besluit is, waartegen beroep kan worden ingesteld en ten aanzien waarvan een verzoek om een voorlopige voorziening kan worden gedaan. De Voorzitter stelt vast dat verweerder in de onderhavige beslissing op bezwaar heeft volstaan met een herroeping en intrekking van het primaire besluit, en een nieuw te nemen besluit afhankelijk heeft gesteld van nader onderzoek. Een dergelijke wijze van beslissen op een bezwaar is in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, nu aldus geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden. 2.4.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. 2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Menaldumadeel van 19 juli 2005; II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Menaldumadeel tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 687,07 (zegge: zeshonderdzevenentachtig euro en zeven cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Menaldumadeel aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III.    gelast dat de gemeente Menaldumadeel aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Van Heusden Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2005 163-442.