Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4161

Datum uitspraak2005-10-07
Datum gepubliceerd2005-10-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507774/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 21 juli 2005 heeft verweerder aan verzoekster een vergunning, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren verleend voor het lozen op oppervlaktewater van verontreinigd hemelwater afkomstig van het bedrijfsterrein aan de Steenhovensedijk 5 te Waterlandkerkje. Dit besluit is op 27 juli 2005 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200507774/2. Datum uitspraak: 7 oktober 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de coöperatie "Coöperatieve Zuidelijke Aan- en Verkoopvereniging U.A.", gevestigd te Wemeldinge, gemeente Kapelle, verzoekster, en het dagelijks bestuur van het waterschap Zeeuws-Vlaanderen, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 21 juli 2005 heeft verweerder aan verzoekster een vergunning, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren verleend voor het lozen op oppervlaktewater van verontreinigd hemelwater afkomstig van het bedrijfsterrein aan de Steenhovensedijk 5 te Waterlandkerkje. Dit besluit is op 27 juli 2005 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 5 september 2005, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij separate brief van 5 september 2005, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 september 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. B. Baan, advocaat te Etten-Leur, en H.C. de Lange, en verweerder, vertegenwoordigd door A. Backx en M. Hamelijnck, ambtenaren van het waterschap, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. 2.2.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.3.    Op grond van het aan de vergunning verbonden voorschrift 3.2 moet het hemelwater dat afkomstig is van het verharde terreingedeelte -alvorens te worden geloosd - een bezinkselafscheider en een olie-benzine-afscheider van voldoende capaciteit doorlopen. 2.3.1.    Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening heeft betrekking op vergunningvoorschrift 3.2. Verzoekster betoogt onder meer dat de op grond van dit voorschrift aan te brengen voorzieningen onnodig zijn, althans dat verweerder de noodzaak daarvan ten onrechte niet heeft onderzocht. Verzoekster verzoekt in zoverre om schorsing van het bestreden besluit, nu verweerder volgens haar heeft aangekondigd onverwijld handhavend te zullen optreden in geval van overtreding van dit voorschrift. 2.3.2.    Blijkens het verhandelde ter zitting heeft verzoekster, met het oog op het al dan niet doen van een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, verweerder gevraagd of hij voornemens was om, voordat in de bodemprocedure op het beroep van appellante is beslist, handhavend op te treden in geval van overtreding van voorschrift 3.2. Door verzoekster is ter zitting onweersproken gesteld dat verweerder hierop te kennen heeft gegeven onverwijld handhavend te zullen optreden. Ter zitting heeft verweerder evenwel betoogd dat hij het, ook indien geen verzoek om een voorlopige voorziening zou zijn gedaan, niet opportuun had geacht om lopende de beroepsprocedure handhavingsmaatregelen te treffen, behoudens in geval van een calamiteit.    De Voorzitter is gelet hierop van oordeel dat een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van vergunningvoorschrift 3.2 ontbreekt. Hierbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat het aan de vergunning verbonden voorschrift 8.1 verweerder de mogelijkheid biedt om, in geval van een calamiteit, verzoekster te verplichten maatregelen te treffen. 2.4.    De Voorzitter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. 2.5.    Onder de voormelde omstandigheden ziet de Voorzitter aanleiding om het waterschap Zeeuws-Vlaanderen op na te melden wijze te veroordelen in de proceskosten en te gelasten het door verzoekster voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht te vergoeden. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    wijst het verzoek af; II.    veroordeelt het dagelijks bestuur van het waterschap Zeeuws-Vlaanderen tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 678,07 (zegge: zeshonderdachtenzeventig euro en zeven cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door het waterschap Zeeuws-Vlaanderen aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III.    gelast dat het waterschap Zeeuws-Vlaanderen aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Van Heusden Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2005 163-442.