
Jurisprudentie
AU4165
Datum uitspraak2005-10-12
Datum gepubliceerd2005-10-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500167/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500167/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 30 juli 2003 heeft appellant (hierna: het college) geweigerd aan [wederpartij] een vergunning te verlenen voor het rooien van een den in de achtertuin van zijn woning aan de [locatie] te [plaats].
Uitspraak
200500167/1.
Datum uitspraak: 12 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van de Hilversum,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 03/6174 VEROR van de rechtbank Amsterdam van 3 december 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juli 2003 heeft appellant (hierna: het college) geweigerd aan [wederpartij] een vergunning te verlenen voor het rooien van een den in de achtertuin van zijn woning aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 18 november 2003 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen binnen tien weken na ontvangst van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 februari 2005. Laatstgenoemde brief is aangehecht.
Bij brief van 7 juni 2005, aangevuld bij brief van 8 juni 2005, heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2005, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.M.C. van der Werff en J. de Frel, ambtenaren van de gemeente, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. drs. I. Simonides, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 4 juli 2001 heeft de raad van de gemeente Hilversum de Algemene plaatselijke verordening Hilversum (hierna: de APV) vastgesteld.
Ingevolge artikel 4.5.1, tweede lid, van de APV wordt, voorzover hier van belang, onder vellen mede verstaan rooien.
Ingevolge artikel 4.5.2, eerste lid, van de APV is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.5.4, eerste lid, van de APV, voorzover hier van belang, kan het college de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van handhaving van het natuur-, landschaps- of dorps/stadsschoon of om andere redenen van milieubeheer.
2.2. Het college komt met succes op tegen het oordeel van de rechtbank dat in dit geval een bestendige bestuurspraktijk ontbreekt, waardoor het college niet zonder nadere motivering heeft kunnen volstaan met de overweging dat het dorps/stadsschoon prevaleert boven de door [wederpartij] gestelde belangen.
2.2.1. Blijkens de door het college in hoger beroep overgelegde besluiten hanteert het college bij de verlening en weigering van rooivergunningen een bestendige bestuurspraktijk die gericht is op het behoud van beeldbepalende bomen. Dit laat echter onverlet dat het college ertoe gehouden is per geval te motiveren welke belangen het bij deze besluiten laat prevaleren.
Het college heeft zich in de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat, nu de den die [wederpartij] wil rooien beeldbepalend is, een bijdrage levert aan het dorps-/stadsschoon en een goede toekomstverwachting heeft, het belang van de handhaving van de den zwaarder dient te wegen dat het belang dat [wederpartij] heeft bij het rooien ervan. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op een beoordeling ter plaatse van een medewerker van de Productgroep Architectenbureau Groen die de aanvraag heeft getoetst aan een aantal vaste criteria, neergelegd in de gemeentelijke folder "Zorg voor bomen". Anders dan de rechtbank heeft overwogen volgt uit deze folder niet dat bomen slechts beeldbepalend kunnen zijn indien zij vanaf de openbare weg zichtbaar zijn. Het college heeft, gelet op de wijze waarop dit aspect in de folder is beschreven, terecht aangevoerd dat de door de rechtbank aangehaalde passage niet meer dan een voorbeeld is van een veel voorkomende situatie en een situatie als de onderhavige waarin de den slechts gedeeltelijk zichtbaar is vanaf de openbare weg, niet uitsluit. Voorzover [wederpartij] betoogt dat de den niet beeldbepalend is en geen invloed heeft op het ruimtelijk beleid van de straat, heeft hij dit onvoldoende, bijvoorbeeld met een rapport van een deskundige, onderbouwd.
Niet valt in te zien dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de den beeldbepalend is en dat het rooien ervan het dorps-/stadsschoon aantast, zodat geen sprake is van strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2.2. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het college de verlangde rooivergunning bij de afweging van de belangen niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
2.3. Voorzover [wederpartij] ter zitting heeft gewezen op het besluit van het college van 5 maart 2003, kan, gelet op het late stadium in de procedure, niet aan het college worden toegerekend dat zij hierop niet heeft kunnen reageren. De Afdeling laat, in het licht van het beginsel van een goede procesorde, hetgeen [wederpartij] hierover heeft aangevoerd dan ook buiten beschouwing.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank van Amsterdam van 3 december 2004, reg. nr. 03/6174 VEROR;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2005
164-465.