Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4166

Datum uitspraak2005-10-12
Datum gepubliceerd2005-10-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500266/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Asten (hierna: het college) de Laarbroek te Asten gesloten verklaard voor vrachtverkeer uitgezonderd bestemmingsverkeer.


Uitspraak

200500266/1. Datum uitspraak: 12 oktober 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/223 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 oktober 2004 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Asten. 1.    Procesverloop Bij besluit van 12 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Asten (hierna: het college) de Laarbroek te Asten gesloten verklaard voor vrachtverkeer uitgezonderd bestemmingsverkeer. Op 20 mei 2003 heeft het college een aanvullend besluit genomen, inhoudende dat de Laarbroek te Asten gesloten wordt verklaard voor vrachtverkeer uitgezonderd bestemmingsverkeer en verkeer van en naar de Prins Willem Alexander Manege. Bij besluit van 16 december 2003 heeft het college het tegen het besluit van 20 mei 2003 door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij mondelinge uitspraak van 28 oktober 2004, waarvan het proces-verbaal in afschrift is verzonden op 29 november 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het bezwaar van appellante alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 7 april 2005 heeft het college van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij gezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en drs. E.M. van de Meerendonk, beleidsadviseur verkeer en vervoer van Transport en Logistiek Nederland en het college, vertegenwoordigd door mr. B.M.C. Mutsaerts en ing. T.P. van den Hoogenhoff, beiden ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellante acht haar belang rechtstreeks bij het besluit van 20 mei 2003 betrokken omdat zij net als de manege, waarvoor bij dat besluit een uitzondering is gemaakt, hinder ondervindt van de geslotenverklaring voor het vrachtverkeer op de Laarboek en gelijk behandeld zou moeten worden. Thans moet zij vele kilometers doen omrijden, hetgeen tot gevolg heeft dat zij op jaarbasis € 75.000 schade lijdt. Voorts heeft zij gesteld dat zij niet bekend was met het besluit van 12 februari 2003 doordat de bekendmaking daarvan op onzorgvuldige wijze is geschied. Ter zitting heeft appellante hieraan toegevoegd dat het door haar ingediende bezwaarschrift in feite mede gericht was tegen het besluit van 12 februari 2003. 2.2.    De Afdeling stelt voorop dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bij het voor de manege begunstigende besluit om vrachtverkeer ten behoeve van die manege wel toe te laten op de Laarbroek. Appellante wordt door het maken van deze uitzondering niet in haar belangen geschaad. Evenmin kan uit het bezwaarschrift van appellante van 10 augustus 2003 worden opgemaakt dat dat gericht was tegen het besluit van 12 februari 2003. Laatstbedoeld besluit was voorts destijds op de in artikel 3:42, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze bekend gemaakt, zodat niet valt in te zien dat appellante daartegen niet heeft kunnen opkomen. 2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat. w.g. Hirsch Ballin    w.g. Matulewicz Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2005 45-497.