
Jurisprudentie
AU4180
Datum uitspraak2005-10-06
Datum gepubliceerd2005-10-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6881 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6881 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Hoogte vastgesteld dagloon.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/6881 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 13 december 2004 onder kenmerk 04/1623 door de rechtbank Arnhem gewezen uitspraak.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 22 september 2005. Partijen zijn daar, gedaagde met voorafgaand schriftelijk bericht, niet verschenen.
II. MOTIVERING
In geding is de vraag of het WAO-dagloon, gerelateerd aan de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 8 februari 1986 en op basis van de beloning van appellant in een traceerbaar dienstverband bij de Stichting Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN) van 16 december 1985 tot 8 februari 1986 benevens de referteperiode van 9 februari 1985 tot 8 februari 1986, met medeneming van wettelijke indexeringen, terecht met toepassing van artikel 35 van de WAO per 18 februari 1999 is vastgesteld op f 122,58.
Evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak onder overneming van de motivering hiervan stelt de Raad voorop dat hij onvoldoende reden ziet om een bijzonder geval aanwezig te achten waardoor de ingangsdatum van de betrokken WAO-uitkering alsnog op een vroegere datum dan de aangehouden datum 18 februari 1999 kan worden gesteld.
Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het WAO-dagloon met toepassing van de Dagloonregelen WAO en met inachtneming van het boven aangegeven dienstverband bij KUN onder medeneming van de wettelijke indexeringen niet onjuist is berekend en dat er geen concrete, objectief houvast biedende bewijzen door appellant zijn geleverd om met behulp van andere gestelde arbeidsverrichtingen annex beloning zoals die bij Philips Nijmegen dan wel anderszins zoals met een verder opgevoerde indexering tot een hoger WAO-dagloon te geraken. De inmiddels verstreken ruime tijd kan niet ten voordele van - de juistheid van - de stellingen van appellant als zodanig strekken en vraagt in elk geval om onomstotelijk vaststaande nadere schriftelijke onderbouwing, welke thans niet in vereiste traceerbare en objectiveerbare zin voorhanden blijkt.
Het hoger beroep van appellant kan mitsdien niet slagen en de uitspraak van de rechtbank komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) R.E. Lysen.
RB0410