Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4209

Datum uitspraak2005-06-15
Datum gepubliceerd2005-10-12
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers81011/OT RK 05-507
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wat is de reikwijdte van een machtiging uithuisplaatsing in een justitiële jeugdinrichting. Machtiging is na 1 januari 2005 verleend en betreft voortzetting zorg die voor 1 januari 2005 is verleend (continuering plaatsing op besloten behandelafdeling). Ten tijde van het verlenen van de machtiging was er geen indicatiebesluit.


Uitspraak

De Rechtbank te Alkmaar AFWIJZING VERZOEK TOT (GEDEELTELIJKE ) INTREKKING MACHTIGING UITHUISPLAATSING Rek.nr.: 81011 / OT RK 05-507 Datum uitspraak: 15 juni 2005 BESCHIKKING van de kinderrechter in bovenvermelde rechtbank, gegeven in de zaak met betrekking tot de minderjarige: [naam minderjarige], geboren te [geboortedatum en -plaats], vader: [naam vader], wonende te [plaatsnaam], moeder: [naam moeder], wonende te [plaatsnaam], gezag: de moeder. PROCESGANG De kinderrechter te Alkmaar heeft bij beschikking d.d. 20 januari 2005 met ingang van 21 januari 2005 voor de duur van zes maanden, een machtiging tot uithuisplaatsing in een justitiële jeugdinrichting verleend. Op 10 juni 2005 heeft mr. M. van der Weide, namens de minderjarige [naam minderjarige], in aanvulling op een brief ingekomen 8 juni 2005, telefonisch verzocht een zitting te bepalen om de reikwijdte van de beschikking van 20 januari 2005 te doen beoordelen. Met instemming van alle betrokkenen is de zitting bepaald op 13 juni 2005. Op 12 juni 2005 is het verzoekschrift met bijlagen tot gedeeltelijke of gehele intrekking van de machtiging uithuisplaatsing in een justitiële jeugdinrichting, ex artikel 1:263 lid 4 BW, ingediend. Op 13 juni 2005 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal. Verschenen zijn: mevrouw L. Berbee, gezinsvoogd, de minderjarige bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. M. van der Weide, en de opa van de minderjarige. OVERWEGINGEN Het verzoek heeft een spoedeisend karakter aangezien tussen de (advocaat van de) minderjarige en Bureau Jeugdzorg verschil van mening bestaat of er voor het verblijf van de minderjarige op de normaal beveiligde afdeling van Het Poortje sinds 8 juni 2005 een machtiging als bedoeld in artikel 1:261 Burgerlijk Wetboek geldt. Dat niet eerst schriftelijk aan Bureau Jeugdzorg is gevraagd van deze plaatsing af te zien en Bureau Jeugdzorg een termijn van twee weken is gegeven om haar beslissing te herzien, kan de minderjarige niet worden tegengeworpen aangezien de minderjarige pas de dag voor 8 juni 2005 is meegedeeld dat hij niet zou worden teruggeplaatst naar de beperkt beveiligde afdeling. Ook toen pas is meegedeeld dat Bureau Jeugdzorg meende daartoe krachtens de op 20 januari 2005 verleende machtiging in samenhang met de op 27 mei 2005 verleende indicatie bevoegd te zijn. In het verzoekschrift wordt gevraagd de machtiging tot uithuisplaatsing in een justitiële jeugdinrichting van 20 januari 2005 primair deels in te trekken, voor zover dit mede een machtiging zou omvatten tot plaatsing van de minderjarige op een normaal beveiligde afdeling en subsidiair, geheel in te trekken. Ter zitting is meegedeeld dat van volledige intrekking wordt afgezien. Namens de minderjarige is door zijn advocaat ter zitting, in aanvulling op hetgeen in het verzoekschrift is gesteld, naar voren gebracht dat in feite de discussie zich toespitst op de vraag of er voor het huidig verblijf van de minderjarige op de normaal beveiligde afdeling van het Poortje te Groningen, een titel bestaat. Zij meent dat dit niet het geval is. Daartoe wordt door haar, in aanvulling op hetgeen in het verzoekschrift is gesteld, verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel 3 van de Wet op de Jeugdzorg (TK 2001-2002, 28 168, nr. 3, pag. 52) alsmede naar een van de doelstelling van de wet, te weten de versterking van de positie van de cliënt, in dit geval de minderjarige. De gezinsvoogd neemt het standpunt in dat de machtiging tot uithuisplaatsing in een justitiële jeugdinrichting van 21 januari 2005 in samenhang met het op 27 mei 2005 door Bureau Jeugdzorg afgegeven indicatiebesluit - strekkende tot een zorgaanspraak in een justitiële behandelinrichting normaal beveiligd - Bureau Jeugdzorg de bevoegdheid geeft de minderjarige op een afdeling van een normaal beveiligde inrichting te plaatsen. Een plaatsing die gelet op het gedrag van de minderjarige ook noodzakelijk is, aldus de gezinsvoogd. De kinderrechter overweegt als volgt. Bij beschikking van 20 januari 2005 is, ter continuering van de plaatsing van de minderjarige op de besloten behandelafdeling van Het Poortje, een machtiging tot uithuisplaatsing in een justitiële jeugdinrichting afgegeven. Een daartoe strekkend indicatiebesluit was niet bijgevoegd en was, gelet op het bepaalde in artikel 103 van de Wet op de Jeugdzorg, ook niet vereist omdat het voortzetting van de zorg betrof die sinds november 2004 werd verleend. Een plaatsing op een normaal beveiligde afdeling in een justitiële jeugdinrichting betreft een verdergaande vrijheidsbeneming dan een plaatsing op een beperkt beveiligde afdeling in een justitiële jeugdinrichting. Derhalve dient, ingevolge het bepaalde in artikel 5 vierde lid van het EVRM de minderjarige een met voldoende waarborgen omgeven toegang tot de rechter te hebben om een oordeel te vragen over de rechtmatigheid van deze plaatsing. Een beoordeling die naar de zienswijze van de kinderrechter dient plaats te vinden in het kader van een verzoek tot (her)plaatsing. Voorts overweegt de kinderrechter dat het indicatiebesluit de grondslag vormt waarop de kinderrechter een beslissing neemt en het indicatiebesluit pas dan in werking treedt nadat door de kinderrechter een machtiging is verkregen. Een machtiging die behoudens in spoedeisende situaties, pas kan worden verleend indien de minderjarige in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. Daarmee wordt ook op adequate wijze recht gedaan aan het recht van de minderjarige en de verantwoordelijkheid van de kinderrechter om de te plegen inbreuk op de grondrechten van de minderjarige, die een uithuisplaatsing als zodanig is, te toetsen. Voorts merkt de kinderrechter op dat een andere zienswijze zich ook niet verdraagt met een van de doelstellingen van de Wet op de Jeugdzorg, te weten de versterking van de positie van de cliënt, in dit geval de minderjarige. Gelet op het voorgaande komt de kinderrechter dan ook tot de slotsom dat de op 20 januari 2005 verleende machtiging uitsluitend ziet en kan zien op (voortzetting van de) plaatsing op een beperkt beveiligde afdeling en dat voor plaatsing op een normaal beveiligde afdeling een afzonderlijke machtiging is vereist. Gelet op het voorgaande dient het verzoek om intrekking van de machtiging van 20 februari 2005 voor zover die mede een machtiging zou betreffen om de minderjarige op een normaal beveiligde afdeling te plaatsen, dient te worden afgewezen aangezien is vastgesteld dat de machtiging van 20 januari 2005 een dergelijke bereik niet heeft. BESLISSING Wijst het verzoek af. Deze beslissing is gegeven te Alkmaar door mr. D.M. de Feijter, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.