Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4268

Datum uitspraak2005-10-06
Datum gepubliceerd2005-10-13
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/2086 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betrokkene is afgewezen voor zijn sollicitatie. Is in strijd gehandeld met het Besluit werving en selectie door de gestelde eisen te wijzigen tijdens de selectieprocedure.


Uitspraak

04/2086 AW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Staatssecretaris van Financiën, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 1 maart 2004, nr. 03/990 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen. Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 1 september 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, advocaat te ’s-Gravenhage, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. I. Mulder, werkzaam bij de Belastingdienst. II. MOTIVERING 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant is vele jaren in dienst van de Belastingdienst, laatstelijk als groeps-functionaris E. In 1999 is hij begonnen aan een HEAO-opleiding. Op 10 januari 2002 heeft hij met goed gevolg een zogenoemde niveautest bij de Belastingdienst afgelegd. 1.2. Een in juni 2002 gestarte interne sollicitatie naar de functie van behandelfunctionaris (groepsfunctie F) heeft tot de conclusie geleid dat appellant de meest geschikte kandidaat was. Op 10 juli 2002 heeft een medewerkster van de afdeling P&O het volgende e-mailbericht gezonden aan alle medewerkers van de eenheid Ondernemingen Roosendaal: " Beste collega’s, Naar aanleiding van de sollicitatieprocedure voor de groepsfunctie F zijn de volgende medewerk(st)ers hiervoor geselecteerd: P, [appellant] en L. P en Piet zullen na 1 januari 2003 starten met de opleiding voor groepsfunctionaris F (….). Van harte gefeliciteerd." 1.3. Niettemin is op 18 november 2002 afwijzend beslist op de sollicitatie van appellant. Omdat was gebleken dat appellant zijn HEAO-opleiding, anders dan aan de orde was geweest in de gesprekken, niet zou afronden vóór februari 2003, kon geen benoemingsbeschikking worden afgegeven. Die benoeming zou nog wel kunnen plaatsvinden als appellant uiterlijk op 31 december 2003 zijn HEAO-opleiding zou afronden. Na bezwaar is deze beslissing gehandhaafd bij het bestreden besluit van 31 maart 2003. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij volgt appellant niet in zijn stelling dat gedaagde tijdens de procedure de selectiecriteria heeft gewijzigd. Gedaagde mocht bij zijn keuze voor de meest geschikte kandidaat rekening houden met het feit dat snelle inzetbaarheid was gewenst vanwege onder-bezetting bij de eenheid waar de vacatures waren; kandidaten met een afgeronde HEAO-opleiding konden deelnemen aan een verkorte F-opleiding. Voorts is de rechtbank van oordeel dat appellant aan de e-mail niet de rechtens te honoreren verwachting kon ontlenen dat hij in de vacature zou worden benoemd. 3. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat gedaagde in strijd met het Besluit werving en selectie de gestelde eisen gewijzigd heeft tijdens de selectieprocedure. De eis van het kunnen volgen van een verkorte F-opleiding is niet eerder gesteld en is niet vermeld in de advertentie voor de vacature. Een en ander geldt te sterker voor de onderhavige situatie, aldus appellant, waarin de selectieprocedure is afgerond en de meest geschikte kandidaten zijn gekozen, maar nog niet (formeel) benoemd. Voorts is betoogd dat het al of niet afronden van de HEAO-opleiding niets van doen heeft met de snelheid waarmee appellant in de groepsfunctie F inzetbaar zou zijn. Appellant heeft daartoe verwezen naar een e-mailwisseling met de opleidingscoördinator G, blijkens welke appellant op grond van zijn niveautest toelaatbaar was tot de verkorte opleiding. Tot slot is de redenering van de rechtbank bestreden dat de situatie van onderbezetting gedaagde de ruimte gaf zijn bestreden besluit te nemen. Die aanname mist volgens appellant feitelijke grondslag. Er was slechts sprake van gewone vacatures; de vervulling van de voor appellant voorziene vacature was zelfs nog een jaar later mogelijk. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. Hij volgt appellant waar deze de redenering van rechtbank dat gedaagde zijn bestreden besluit mocht nemen gezien de onderbezetting, bestrijdt. Van een bijzondere situatie van onderbezetting was geen sprake en de voor appellant bestemde vacature werd inderdaad nog een jaar niet vervuld. 4.2. De Raad kan appellant eveneens volgen waar deze het standpunt van gedaagde bestrijdt dat alsnog de voorrang gegeven mocht worden aan kandidaten met een afgeronde HEAO-opleiding. Blijkens het Reglement Personeelsvoorschriften Belastingdienst wordt een interne kandidaat tot de voorselectie toegelaten indien deze beschikt over een denkniveau dat vergelijkbaar is met de vereiste vooropleiding. Daartoe moet bij de niveautest een positief resultaat zijn gehaald. Van dit laatste was bij appellant sprake. Onder de geschetste omstandigheden mocht gedaagde appellant niet alsnog tegenwerpen dat hij de HEAO-opleiding niet had afgerond. Voorzover dit uit de beschikbare gegevens is af te leiden vormde dit feit immers geen absolute belemmering voor het kunnen volgen van de verkorte F-opleiding. Zelfs als dit wel het geval was geweest, zo stelt de Raad vast, kon gedaagde hierin geen grond vinden voor het niet-benoemen van appellant. Gedaagde vond het immers geen probleem de vacature voor appellant een jaar open te houden; daarmee was er voor appellant zelfs genoeg tijd geweest voor het volgen van een niet-verkorte F-opleiding. 5. Op grond van het vorenstaande komt de Raad tot de conclusie dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust. Gedaagde zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. 6. De Raad vindt in het bovenstaande aanleiding gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- wegens kosten van rechtsbijstand, in totaal € 1.288,-. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.288,-, te betalen door de Staat der Nederlanden; Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 321,- vergoedt. Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2005. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) E.W.F. Menkveld-Botenga. HD 15.09