Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4333

Datum uitspraak2005-09-14
Datum gepubliceerd2005-10-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/79 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overschrijding bezwaartermijn. Termijnoverschrijding is terecht niet verschoonbaar geacht.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 05/79 WW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2004, nr. 03/3723 WW, waarnaar hierbij wordt verwezen. Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 3 augustus 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Chr.F. van der Vlis, advocaat te Amsterdam. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Sowka, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. MOTIVERING 1. Ter beoordeling in dit geding staat of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel over het bestreden besluit van 8 juli 2003 waarbij het bezwaar van appellant van 21 juni 2003 tegen het besluit van gedaagde van 6 februari 2002 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard. 2. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil tussen partijen zich beperkt tot de vraag of de termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verschoonbaar is, in welk geval niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege had moeten blijven. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat hier geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat indien appellant de Nederlandse taal niet voldoende machtig was om de aan hem gerichte correspondentie en de hem verstrekte adviezen te kunnen begrijpen, het op zijn weg had gelegen daarbij hulp te zoeken. De gevolgen van het feit dat hij dat niet heeft gedaan dienen voor zijn risico te blijven. Ook de omstandigheid van een onjuist advies van een professionele gemachtigde dient voor risico van appellant te blijven. Hieruit volgt dat gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 februari 2002 terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft daarom het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. Namens appellant is in hoger beroep betoogd dat de rechtbank rekening had moeten houden met het geheel van omstandigheden zoals zich dat in de onderhavige zaak heeft voorgedaan. Appellant was medio 2001/2002 in meerdere procedures verwikkeld, hij heeft wel degelijk rechtskundige bijstand gezocht en de procedures met betrekking tot -onder meer- de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst, een bijstandsaanvraag, identiteitspapieren, incasso en verlenging van zijn verblijfsvergunning zijn naar tevredenheid en correct afgewikkeld. Appellant heeft zelfs zijn woning verkocht om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen toen hij door de weigering van gedaagde hem een WW-uitkering te verstrekken in de financiƫle problemen kwam. Dat hij tegen het besluit van gedaagde van 6 februari 2002 binnen zes weken bezwaar had moeten maken is hem ontgaan, temeer omdat dit in deze brief niet vermeld staat. Voorts stelt appellant zich op het standpunt dat de rechtbank er ten onrechte van uit gaat dat aan appellant door een professionele gemachtigde een onjuist advies zou zijn gegeven. De toenmalige gemachtigde van appellant in de ontslagprocedure heeft hem deskundig bijgestaan en bewerkstelligd dat een mogelijk verwijtbaar ontslag is omgezet in een ontslag op economische gronden. Het is de vraag of die gemachtigde weet heeft gehad van het besluit van gedaagde van 6 februari 2002. 4. Gedaagde is in hoger beroep gebleven bij het in het bestreden besluit genomen standpunt dat er voldoende redenen aanwezig zijn om aan te nemen dat appellant in verzuim is geweest. Appellant kon of behoorde vanaf 6 februari 2002 te weten dat de mogelijkheid tot het indienen van een bezwaarschrift bestond. 5. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen die de rechtbank tot de aangevallen uitspraak hebben geleid. Hij voegt daar nog aan toe dat, wat er ook zij van de stelling dat het besluit van 6 februari 2002 geen bezwaarclausule zou hebben bevat, het enkele ontbreken van een dergelijke clausule niet zonder meer leidt tot het aannemen van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat appellant bij de andere procedures die hij heeft gevoerd rechtskundige hulp heeft gehad, leidt de Raad niet tot een andere conclusie, nu appellant die hulp evenzeer had kunnen inroepen om tijdig actie te ondernemen tegen de afwijzing van zijn WW-aanvraag. 6. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. T. Hoogenboom in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005. (get.) T. Hoogenboom. (get.) M.D.F. de Moor. GG150905