
Jurisprudentie
AU4340
Datum uitspraak2005-09-14
Datum gepubliceerd2005-10-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/854 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/854 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Alsnog in hoger beroep verzoeken om schadevergoeding terwijl dit bij de rechtbank niet is gedaan.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
05/854 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de erven en/of rechtverkrijgenden van wijlen [betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te Wormer, appellanten,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellanten is [vader], vader van [betrokkene], op bij beroepschrift aangegeven gronden in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Haarlem op
24 januari 2005, onder nummer Awb 04/993 WW, tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 21 april 2005 en 26 juni 2005 heeft de gemachtigde van appellanten de Raad een reactie respectievelijk een nadere reactie op het verweerschrift doen toekomen.
Op verzoek van de Raad heeft gedaagde bij fax van 30 juni 2005 een nader stuk doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van 3 augustus 2005, waar namens appellanten is verschenen [vader] voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Bij besluit van 15 april 2003 heeft gedaagde een maatregel toegepast op de uitkering die [betrokkene] is toegekend op grond van de WW.
Het daartegen gerichte bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 10 juni 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep daartegen op 21 januari 2004 gegrond verklaard.
Bij bestreden besluit van 13 mei 2004 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 15 april 2003 alsnog gegrond verklaard en dit besluit ingetrokken.
De rechtbank heeft het beroep van appellanten niet-ontvankelijk verklaard nu appellanten geen processueel belang (meer) hebben bij een uitspraak omtrent de rechtmatigheid van het bestreden besluit aangezien gedaagde volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar van appellanten met betrekking tot het besluit van 15 april 2003. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellanten geen verzoek tot schadevergoeding hebben ingediend. De rechtbank heeft nog ter voorlichting opgemerkt dat appellanten bij gedaagde alsnog een verzoek tot schadevergoeding kunnen indienen.
In hoger beroep heeft gemachtigde van appellanten alsnog € 25.000,-- aan schadevergoeding gevraagd als vergoeding voor de kosten van de begrafenis en legeskosten voor het graf.
De Raad overweegt het volgende.
De Raad is van oordeel dat de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 mei 2004 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Wanneer een bestuursorgaan een bestreden besluit niet langer handhaaft bestaat er in de regel geen belang meer bij een bindende rechterlijke beoordeling van dat besluit, tenzij zich de bijzondere situatie voordoet dat is verzocht om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dan wel anderszins blijkt van enig procesbelang. Die situatie doet zich hier niet voor. Hangende het geding bij de rechtbank is door appellanten niet verzocht om toepassing van artikel 8:73 van de Awb en ook overigens heeft de Raad in de gedingstukken geen aanknopingspunten gevonden om zodanig belang aanwezig te achten.
De Raad overweegt voorts dat de omstandigheid dat in hoger beroep alsnog is verzocht om toepassing van artikel 8:73 van de Awb geen wijziging brengt in de feiten die de rechtbank kon vaststellen en op grond waarvan de rechtbank terecht tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep heeft geconcludeerd. Nu de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van 13 mei 2004 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, bestaat voor de Raad geen ruimte een inhoudelijk oordeel over dat besluit te geven. Dit betekent voorts dat geen plaats is voor een inhoudelijke beoordeling van het eerst in hoger beroep gedane verzoek om schadevergoeding omdat een dergelijk verzoek slechts in geval van gegrondverklaring van het beroep kan worden gehonoreerd.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gewezen door mr. T. Hoogenboom in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M.D.F. de Moor.
GG150905