Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4350

Datum uitspraak2005-09-14
Datum gepubliceerd2005-10-14
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1753 AW + 05/1754 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet aangetekende verzending besluiten. Ontvankelijkheid.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 05/1753 AW 05/1754 WW U I T S P R A A K in de gedingen tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, gedaagden. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN Appellant heeft op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 januari 2005, nr. AWB 03/2265 en 03/2266, waarnaar hierbij wordt verwezen. Namens gedaagden is een verweerschrift ingediend. Appellant heeft daarop gereageerd. De gedingen zijn ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 3 augustus 2005. Partijen zijn met bericht niet verschenen. II. MOTIVERING 1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen de op bezwaar genomen besluiten van gedaagden van 5 augustus 2003, ingesteld bij brief van 23 september 2003, wegens overschrijding van de beroepstermijn van zes weken niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij appellant is aangeduid als eiser en gedaagden als verweerders: "Blijkens een uitdraai uit het computersysteem van verweerders zijn de bezwaren van eiser op 5 augustus 2003 afgehandeld. De bestreden besluiten zijn ook op 5 augustus 2003 gedateerd en conform intern bestendig gebruik van de betreffende afdeling bezwaar en beroep van verweerders op die dag ter verzending aan eiser aan TPG Post te Groningen aangeboden. (..) Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel, dat verweerders genoegzaam aannemelijk hebben gemaakt dat de bestreden besluiten op 5 augustus 2003 zijn verzonden. Voorts is de rechtbank van oordeel, dat niet is gebleken van een geloofwaardige ontkenning van de tijdige ontvangst van de onderhavige bestreden besluiten. Ook ter zitting heeft eiser zijn stelling, dat hij de bestreden besluiten eerst op 20 september 2003 heeft ontvangen, niet nader kunnen verklaren dan wel toelichten. Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast, dat de termijn voor het instellen van beroep op 6 augustus 2003 is aangevangen en op 16 september 2003 is geëindigd en dat eiser eerst na afloop van deze termijn, te weten bij schrijven van 23 september 2003, beroep bij de rechtbank heeft ingesteld. Eiser heeft dan ook niet tijdig beroep ingesteld. De rechtbank ziet in het hiervoor overwogene geen omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb." 2.1. In hoger beroep heeft appellant opnieuw benadrukt dat de besluiten hem pas op 20 september 2003 hebben bereikt. Tevens heeft hij zijn verbazing uitgesproken over het feit dat stukken met een dergelijk belang voor de geadresseerde niet aangetekend worden verzonden. De geadresseerde wordt daardoor in een positie geplaatst dat hij maar moet aantonen dat een poststuk hem niet of niet tijdig bereikt heeft, aldus appellant. 2.2. In het verweerschrift in hoger beroep hebben gedaagden nogmaals naar voren gebracht hoe conform bestendig gebruik op de Afdeling Bezwaar & Beroep van het Uitvoeringsinstituut USZO Groningen met uitgaande correspondentie wordt omgegaan. Daarbij is tevens aangegeven dat het vanuit kostenoogpunt niet wenselijk zou zijn om de grote aantallen uitgaande poststukken aangetekend te verzenden. 3. De Raad overweegt als volgt. 3.1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vangt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In artikel 3:41 van de Awb is voorgeschreven dat de bekendmaking aan de geadresseerde geschiedt door toezending of uitreiking. De bekendmaking van de bestreden besluiten heeft plaatsgevonden door middel van toezending ervan aan het adres van appellant per TPG-Post. 3.2. De verzending van de bestreden besluiten heeft niet per aangetekende post plaatsgevonden. In de jurisprudentie van de Raad is neergelegd dat bij niet-aangetekende verzending of verzending zonder een bevestiging van ontvangst het risico van het niet kunnen aantonen dat het besluit daadwerkelijk op de desbetreffende dag is verzonden voor rekening van de afzender komt. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen sluit dit echter niet uit dat langs andere weg kan worden aangetoond dat aan de wettelijke voorwaarde voor het aanvangen van de termijn is voldaan. Naar het oordeel van de Raad is in het onderhavige geval door gedaagden niet voldoende aangetoond dat de bestreden besluiten op 5 augustus 2003 aan appellant zijn verstuurd. Met het overleggen van een uitdraai van een intern computersysteem en een beschrijving van bestendig gebruik met betrekking tot de behandeling van uitgaande post acht de Raad ontoereikend bewijs geleverd voor de stelling dat de bestreden besluiten daadwerkelijk op 5 augustus 2003 ter TPG-Post zijn aangeboden. Ook anderszins is niet kunnen blijken dat de besluiten op 5 augustus 2003 aan appellant zijn verzonden. Nu voorts de Raad geen enkele reden heeft te twijfelen aan de geloofwaardigheid van appellants mededeling dat hij de bestreden besluiten op 20 september 2003 heeft ontvangen, moet het ervoor worden gehouden dat de beroepstermijn later dan op 6 augustus 2003 een aanvang heeft genomen. Dit betekent dat het op 25 september 2003 door de rechtbank ontvangen beroepschrift tijdig is ingediend. De rechtbank heeft het beroep derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. 4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. 5. Omdat de rechtbank zich in haar uitspraak niet heeft uitgelaten over de inhoudelijke kant van de zaak, wijst de Raad de zaak met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beroepswet ter verdere behandeling terug naar de rechtbank Arnhem. 6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen de besluiten van 5 augustus 2003 ontvankelijk; Wijst de zaken ter verdere behandeling terug naar de rechtbank Arnhem; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem betaalde griffierecht in eerste aanleg en in hoger beroep van in totaal € 269,-- vergoedt. Aldus gegeven door mr. T. Hoogenboom in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005. (get.) T. Hoogenboom. (get.) M.D.F. de Moor. GG150905