Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4353

Datum uitspraak2005-10-07
Datum gepubliceerd2005-10-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/2847 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is terecht geweigerd betrokkene een WAZ-uitkering toe te kennen? Geen sprake van toegenomen beperkingen. Reikwijdte artikel 20 WAZ.


Uitspraak

03/2847 WAZ U I T S P R A A K in het geding tussen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant, en [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv. Bij besluit van 16 maart 2001 heeft appellant, met toepassing van artikel 20 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), geweigerd gedaagde per 28 april 1999 een uitkering ingevolge de WAZ toe te kennen. Bij besluit van 22 augustus 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van gedaagde tegen het besluit van 16 maart 2001 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 1 mei 2003, reg.nr. AWB 02/1016 WAZ, heeft de rechtbank Zwolle het door gedaagde tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen, een en ander met bijkomende beslissingen inzake de vergoeding van griffierecht en proceskosten. Tegen die uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld op bij aanvullend beroepschrift van 16 juli 2003 aangevoerde gronden. J. ter Welle AA/FB, werkzaam bij Countus accountants + adviseurs B.V. te Zwolle, heeft als gemachtigde van gedaagde een verweerschrift ingediend, gedateerd 27 augustus 2003. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 26 augustus 2005, waar voor appellant is verschenen T. Hollander, werkzaam bij het Uwv. Gedaagde en zijn gemachtigde zijn - met kennisgeving - niet verschenen. II. MOTIVERING Gedaagde was werkzaam als veehouder. In verband met ernstige spier- en gewrichtsklachten is aan gedaagde op basis van een taken/urenanalyse waaruit een achterstand van circa 85% naar voren kwam met ingang van 30 april 1993 een AAW-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Gedaagde heeft zijn bedrijfsvoering drastisch aangepast; hij heeft zijn land en melkquotum verhuurd. De aldus verworven inkomsten hebben geleid tot toepassing van artikel 33 van de AAW over de periode van 1 augustus 1993 tot 1 augustus 1996, gevolgd door intrekking van de uitkering met ingang van 1 augustus 1996 onder toepassing van artikel 33, tweede lid, van de AAW. Laatstbedoeld intrekkingsbesluit, gedateerd 24 oktober 1997, is in rechte onaantastbaar geworden. Gedaagde heeft in 1999 zijn land en melkquotum verkocht en zijn bedrijfsvoering op 31 maart 1999 beƫindigd. Bij brief van 18 juli 2000 heeft hij appellant verzocht hem in verband met de bedrijfsbeƫindiging met toepassing van artikel 16 (lees: 20) van de WAZ wederom, na een wachttijd van vier weken, uitkering toe te kennen. Dit verzoek is bij het in bezwaar in stand gelaten besluit van 16 maart 2001 afgewezen omdat er bij verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet was gebleken van toegenomen beperkingen. De rechtbank heeft overwogen dat naar haar oordeel op basis van de zich onder de gedingstukken bevindende gegevens van medische aard moet worden aangenomen dat gedaagde, die sinds augustus 1996 niet langer arbeidsongeschikt was in de zin van de AAW c.q. de WAZ, na het staken van zijn bedrijf weer arbeidsongeschikt is geworden. Immers, de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zijn van oordeel dat gedaagdes (niet geringe) medische beperkingen in maart 1999 dezelfde zijn als gedaagdes beperkingen ten tijde van de medische beoordeling in 1993, terwijl hij destijds op basis van die beperkingen volledig arbeidsongeschikt werd geacht. Voorts blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de zich onder de gedingstukken bevindende medische gegevens onmiskenbaar dat gedaagdes heringetreden arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak c.q. oorzaken (fibromyalgie en artrose) als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten voortkwam. Gedaagdes standpunt dat zijn beperkingen inmiddels zijn toegenomen, welk standpunt door appellant niet wordt gedeeld, kan naar het oordeel van de rechtbank buiten bespreking blijven, omdat artikel 20 van de WAZ niet handelt over toename van arbeidsongeschiktheid, maar over het herintreden daarvan binnen vijf jaar na intrekking van de eerder verstrekte arbeidsongeschiktheidsuitkering. De rechtbank heeft aldus geconcludeerd dat het bestreden besluit op een onjuiste motivering berust en om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Appellant keert zich terecht tegen dit oordeel van de rechtbank. De rechtbank miskent namelijk dat artikel 20 van de WAZ geen regeling inhoudt van een toename c.q. het herintreden van arbeidsongeschiktheid in algemene zin, doch naar bewoordingen en bedoeling uitsluitend ziet op die situaties waarin sprake is van een toename van de medische beperkingen die ten grondslag lagen aan de eerder toegekende doch nadien ingetrokken uitkering. De Raad verwijst in dit verband naar zijn inmiddels gevormde jurisprudentie inzake artikel 43a van de WAO, welke jurisprudentie mutatis mutandis op artikel 20 van de WAZ van toepassing is (bijvoorbeeld CRvB 10 oktober 2003, LJN AN7545). Anders dan de rechtbank meent is dus wel degelijk van belang - ja zelfs van doorslaggevend belang - of gedaagdes beperkingen zijn toegenomen (uit dezelfde oorzaak). Dienaangaande overweegt de Raad dat er in het dossier geen aanknopingspunten zijn te vinden die erop wijzen dat gedaagdes - zeer forse - beperkingen zijn toegenomen ten opzichte van de voorlaatste beoordeling. Een medische noodzaak voor het volledig staken van het bedrijf is niet aanwijsbaar; een objectief-medische contra-indicatie voor het continueren van de - sterk gereduceerde - activiteiten ontbreekt. Aan de primaire toepassingsvoorwaarde van artikel 20 van de WAZ is derhalve niet voldaan. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep doel treft. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Het inleidende beroep moet alsnog ongegrond worden verklaard. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het inleidende beroep alsnog ongegrond. Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2005. (get.) J. Janssen. (get.) J.E. Meijer. CVG